‘Er is nooit overtuigend stelling genomen tegen de Egyptische strijdkrachten’ schrijft Marno de Boer in zijn kritiek op de houding van westerse landen ten aanzien van de macht van het Egyptische leger (O&D, 27 juni).
Een waar woord, maar hij noemt een zeer belangrijke verklaring daarvoor niet: de gigantische westerse militaire steun aan de Egyptische strijdkrachten, waarvan de Amerikaanse de belangrijkste is.
In de periode 1979-2011 gaven de Verenigde Staten jaarlijks ongeveer 1 miljard dollar aan militaire hulp, bestaande uit nieuwe wapens, verbetering van de al aangeschafte wapens en lange termijn onderhoudscontracten. Onder deze wapensystemen vielen onder andere zware M1-tanks, Apache gevechtshelikopters, F-16 gevechtsvliegtuigen en de bijbehorende trainingsprogramma’s.
De Amerikaanse Congressional Research Service schat dat de Amerikaanse hulp 80 procent van de wapenaankopen dekt. Dit alles wordt vergezeld van intensieve samenwerking bij het opleiden en het oefenen van de strijdkrachten, een samenwerking die de basis legt voor de prowesterse maar bepaald niet democratische gezindheid onder de officieren.
Deze militaire ondersteuning diende vanzelfsprekend een geopolitiek doel het vestigen van lange termijn invloed in het Midden-Oosten. Dat doel was doorslaggevend en bepalend voor de omvang van de door De Boer terecht gesignaleerde hypocrisie van de westerse landen.
Om los te komen van die dubbelhartigheid en de binnenlandse machtspositie van het leger te verzwakken is het stopzetten van de Amerikaanse wapenleveranties een minimale noodzaak.
de Volkskrant