De Verenigde Staten voelen zich superieur aan iedereen. Daarom gaan zij maar hun gang, met martelpraktijken, met geheime gevangenissen.
Karel Koster plaatst er kritische kanttekeningen bij en vindt dat Europa de partijen in de VS moet steunen die de Amerikaanse regering steeds de spiegel voorhouden.
Tijdens het debat over de geheime CIA-gevangenissen dat woensdag in de Kamer werd gevoerd, bleek dat er een breed gedeelde afkeer is van het Amerikaanse beleid betreffende gevangenen die zijn opgepakt in de ‘oorlog tegen het terrorisme’. De meeste woordvoerders spraken de wens uit dat minister Bot stappen zou ondernemen om op zijn minst die afkeer kenbaar te maken aan de Amerikaanse regering.
Tegelijkertijd werd duidelijk dat de regering slechts symbolische stappen zal zetten: een poging om een EU- of NAVO-verklaring te bewerkstelligen was het maximaal haalbare. Te vrezen valt dat de regering het daarbij zal laten en dat zij daar ook in gesteund wordt door een Kamermeerderheid.
De aanleiding voor het debat was de bevestiging van president Bush dat de gevangenissen inderdaad bestaan en ook niet zullen worden opgeheven. Bovendien krijgt de Amerikaanse inlichtingendienst CIA de ruimte om door te gaan met het martelen van gevangenen.
Onderminister Volcker kwam het ook nog eens uitleggen in Den Haag: er verandert niets wezenlijks aan het Amerikaanse beleid, dat de facto de Geneefse conventies voor de behandeling van krijgsgevangen schendt en ondermijnt. Behalve dat men de geheime gevangenissen handhaaft, gaat men ook door met het uitleveren van gevangenen aan martelende landen (‘rendition’).
Nederland is als nauwe bondgenoot van de Verenigde Staten uiteraard medeverantwoordelijk voor het legitimeren van dit beleid en blijft dat ook, door aan het huidige VS-beleid geen verdergaande consequenties te verbinden voor de samenwerking. Die samenwerking vindt op allerlei terreinen plaats, zoals door het uitwisselen van gegevens over gevangenen via bilaterale contacten en vermoedelijk in het regionale Counter-Terrorist Intelligence Center, een samenwerkingsorgaan van de Amerikaanse en Europese inlichtingendiensten dat in Parijs zetelt.
Waar komt die onwil vandaan, om een consequent mensenrechtenbeleid te voeren ten aanzien van de machtige bondgenoot, om het Amerikaanse beleid te veroordelen en er praktische consequenties uit te trekken? De voorstanders van deze passieve houding hebben slechts twee mogelijkheden: of ze zijn het eens met het beleid, of ze menen dat het kwaad van het steunen van het martelbeleid teniet wordt gedaan door de schade die zou ontstaan als er een daadwerkelijke veroordeling zou plaatsvinden (bijvoorbeeld in de VN-Mensenrechtenraad) met de bijbehorende stappen (zoals het staken van de samenwerking met de Amerikanen in het antiterrorismebeleid).
Realisten
De eerste groep, die zichzelf graag als realisten ziet, verwijs ik naar de talloze ondervragingsspecialisten die erop hebben gewezen dat de door marteling verkregen inlichtingen waardeloos zijn. De tweede groep meent de Atlantische alliantie overeind te houden door terughoudend te zijn ten aanzien van Amerikaanse misdaden.
Dat laatste is een ernstige fout, zeker met het oog op de komende Congresverkiezingen. Er zijn sterke krachten in de VS – zowel conservatieve als progressieve – die het beleid van de regering-Bush afkeuren. Veel van de informatie van de misdaden is tot ons gekomen via moedige Amerikaanse journalisten, advocaten en mensenrechtenorganisaties, die ondanks grootschalige intimidatie toch hun oppositie hebben kenbaar gemaakt.
Dankzij het grondige werk van Human Rights Watch en de advocaten van de Association of the Bar of the City of New York weten we dat het gaat om martelbeleid dat goedgekeurd is door de Amerikaanse regering. Het gaat dus niet om emotionele en spontane reacties op terreurincidenten of om een dwaling van lagere ondergeschikten.
Het hoogste gerechtshof van de VS heeft, onder andere dankzij dit werk, het internationaal recht (deels) laten zegevieren toen het in juni verklaarde dat de militaire tribunalen op Guantánamo Bay niet het recht hebben om processen te voeren tegen terrorismeverdachten.
Zoals Kamerlid Huizinga-Heringa zei is er inderdaad sprake van een zelfreinigend vermogen van de Amerikaanse democratie. Maar de oppositie in de VS dreigt te worden verzwolgen, onder andere doordat de Amerikaanse regering steeds weer ongefundeerde publieke angst aanjaagt, doordat ze een bijzonder gevaarlijk binnen- en buitenlandbeleid doorzet dat vergaande gevolgen heeft voor ons allemaal. De oppositie in de VS heeft steun van buiten nodig, juist van de Atlantische bondgenoten.
Ze wordt echter in de steek gelaten door de terughoudendheid van minister Bot en zijn collega’s en door de voortgezette samenwerking met de Amerikaanse inlichtingendiensten. Juist een bijzonder sterke uitspraak tegen het Amerikaanse mensenrechtenbeleid, bijvoorbeeld door een aanklacht in te dienen bij de VN-Mensenrechtenraad, zoals bepleit in een resolutie ingediend door Kamerlid Koenders, zal de positieve Amerikaanse krachten de steun geven die ze nodig hebben.
Superieur
De koers die nu wordt gekozen is niet alleen abject en laf. Ze werkt ook in precies de tegenovergestelde richting van datgene wat men zegt te willen bereiken. In veel plaatsen in de wereld worden conflicten aangegaan onder de vlag van een oorlog tegen terrorisme. Daarbij wordt er stilzwijgend van uitgegaan dat men moreel superieur is aan de tegenstanders. Maar wat blijft er van die superioriteit over als men zich bedient van terreurpraktijken zoals marteling?
En ten slotte: hoe effectief is een oorlog als het eigen handelen de aantallen tegenstanders vermenigvuldigt, de steun voor hen steeds doet toenemen en het gevaar voor represailles met de dag toeneemt? Hoe overtuigend ben je als je niets effectiefs onderneemt tegen een bondgenoot die de methoden van de vijand hanteert?
Zouden de op christelijke grondslag geformeerde partijen in de Kamer zich niet moeten afvragen of ze er goed aan doen om de Atlantische samenwerking op de huidige voet te laten doorgaan?
Reformatorisch Dagblad