De nucleaire test van Noord-Korea van begin oktober vestigde de internationale aandacht weer eens op een voor de publieke opinie grotendeels onbekend feit: namelijk het voortbestaan van het kernwapenprobleem, waarvan we met zijn allen dachten dat het wel verdwenen zou zijn aan het einde van de Koude Oorlog.
De kernproef illustreerde niet alleen dat dat niet het geval was, maar signaleerde ook een veel groter probleem: namelijk de proliferatie van kernwapens naar steeds meer landen.
Het geval Noord-Korea maakte ook iets anders duidelijk: dat de kernwapenstaten er in geslaagd zijn om de aandacht af te leiden van hun eigen omvangrijke nucleaire arsenalen en hun verplichtingen om tot nucleaire ontwapening te komen. Tijdens de deels kunstmatige crisis rond Iran werd dat geïllustreerd door de mislukking van de toetsingsconferentie van het Non-proliferatieverdrag (NPV) in New York, in mei 2005. Op zulke conferenties worden de oorspronkelijke afspraken geëvalueerd. Het beleid van de formeel erkende kernwapenstaten (VS, Rusland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en China) is om vast te houden aan kernwapens, terwijl zware middelen worden ingezet om te verhinderen dat andere landen ze krijgen. Met dien verstande dat er uitzonderingen worden gecreëerd. Drie daarvan zijn India, Pakistan en Israël: elk in het bezit van omvangrijke kernwapenstrijdkrachten, die gebouwd konden worden dankzij substantiële hulp voor hun nucleaire programma’s door de oorspronkelijke vijf, of hun bondgenoten zoals Noorwegen en Canada. Geen van de drie hebben het NPV ondertekend; ze varen een eigen nucleaire koers, die gehonoreerd wordt met de facto erkenning, ontheffing van strafmaatregelen of sancties en, zoals bij het recentelijk in het Amerikaanse Congres aangenomen nucleaire verdrag met India, zelfs met een beloning. Dat verdrag maakt het mogelijk om het civiel-nucleaire programma van India te steunen, waardoor de eigen middelen van dit land (zoals uraniumvoorraden) vrijkomen voor de uitbouw van het kernwapenarsenaal. De overeenkomst is het gevolg van Amerikaanse buitenlandpolitieke overwegingen gericht op de vorming van een strategisch bondgenootschap tegen China, en staat in scherp contrast met de behandeling van Iran. Dat laatste land is een ondertekenaar van het NPV maar wordt beschuldigd van militair-nucleaire aspiraties. Volgens het internationale inspectieorgaan, het Internationale Atoomagentschap (IAEA) is er geen bewijs daarvoor. Ook in die confrontatie spelen Amerikaanse strategische overwegingen (controle over de olievelden) een belangrijke rol.
Mislukte test
Noord-Korea is een geval apart: nadat het in 1995 lid werd van het NPV kwamen er onderhandelingen op gang tussen Noord-Korea, omringende landen en de VS, om er voor te zorgen dat het Noord-Koreaanse nucleaire programma civiel bleef. In het zogenaamde KEDO-verdrag werden afspraken gemaakt om nucleaire reactoren te leveren die minder bruikbaar waren om kernwapens te bouwen, en werd ook andere steun toegezegd, zoals de leverantie van niet-nucleaire brandstof, om de energievoorziening in Noord-Korea te ondersteunen.
Het verdrag werd slechts met grote vertraging uitgevoerd. Het door de Republikeinen beheerste Amerikaanse Congres verhinderde de financiering van de beloofde brandstofleveranties. De bouw van de reactoren liep vertraging op. Toen de regering Bush in 2001 met steun van een voortgezette Republikeinse meerderheid in het Congres aantrad, werd alras een nieuw Amerikaans beleid zichtbaar. De beruchte toespraak van president Bush van januari 2002, waarin Noord-Korea werd gekenschetst als onderdeel van een ‘as van het kwaad’ (samen met Iran en Irak) symboliseerde de nieuwe harde lijn, die in feite al in werking was gesteld. De onderhandelingen van 2002, bedoeld om het KEDO-verdrag alsnog uit te voeren, faalden toen de VS-onderhandelaar Kelly Noord-Korea beschuldigde van de bouw van een geheim verrijkingsprogramma. Als NPV-ondertekenaar mocht Noord-Korea dit (net als Iran) wel doen, maar was melding verplicht. Met deze beschuldiging, en de dubbelzinnige reactie van Noord-Korea die leek te bevestigen dat men een verrijkingsprogramma bezat, werd een keten van gebeurtenissen op gang gezet die uitmondde in het ontbinden van het KEDO-verdrag, de verwijdering van de meetinstrumenten van de IAEA uit de Noord-Koreaanse nucleaire installaties en het opzeggen van het NPV door Noord-Korea in februari 2003. Het land was daartoe gerechtigd volgens een clausule in het verdrag, maar daarmee werd ook de zwakte van het verdrag duidelijk. Elke ondertekenaar kan op legale wijze alle nucleaire technologie aanschaffen (voor vreedzaam gebruik zoals kernenergie, in overeenstemming met artikel 4 van het NPV) maar vervolgens uit het verdrag stappen en die technologie gebruiken om een kernwapen te ontwikkelen. De aard van de nucleaire technologie is immers zodanig dat het bezit en beheersing ervan de bouw van een kernbom mogelijk maakt.
Sedert het uittreden zijn er door de omringende landen en de VS, verenigd in een ‘groep van zes’ (China, Zuid-Korea, Noord-Korea, Rusland, Japan en de VS), nieuwe pogingen gedaan om tot een vergelijk te komen. Noord-Korea gebruikt zijn kernwapenprogramma om meer concessies af te dwingen in de vorm van economische en technologische hulp, investeringen en voedselhulp. Aan dat laatste is grote behoefte vanwege de steeds terugkerende hongersnood. Desondanks besteedt de Noord-Koreaanse regering een groot deel van haar begroting aan het handhaven van een enorm conventioneel bewapend leger en aan het bouwen van een raketstrijdmacht die inzetbaar is tegen de omringende landen. Daarnaast heeft ze nu ook met haar nucleaire programma een kernbom weten te maken. De consensus onder deskundigen is dat het daarbij ging om een mislukte test van een eenvoudig bomontwerp. Het zal nog veel werk vergen om een inzetbaar kernwapen te maken, laat staan het geschikt te maken voor inzet met een raketsysteem. Intussen exporteert Noord-Korea die raketsystemen (met conventionele koppen) naar andere landen, als een van de weinige manieren om inkomsten te genereren voor het handhaven van zijn strijdkrachten. Bovendien redeneert de Noord-Koreaanse regering waarschijnlijk dat als Irak in 2003 werd aangevallen op grond van een niet bestaand kernwapenprogramma, het net zo goed een echt kernwapenprogramma kan ontwikkelen om zo een aanval af te schrikken.
Onderhandelingen en sancties
Deze exportactiviteiten zijn al jaren het doel van Amerikaanse sancties, die worden uitgevoerd parallel aan het onderhandelingsproces. Dat heeft tot gevolg dat cruciale successen in de onderhandelingen worden gedwarsboomd door het beleid van de VS. Een duidelijk voorbeeld was vorig jaar september een economische sanctiemaatregel tegen een voor de Noord-Koreaanse regering belangrijke bank in Macao vlak nadat de ‘groep van zes’ tot overeenstemming was gekomen over een verklaring voor nucleaire ontwapening van het Koreaanse schiereiland. Na de eenzijdige Amerikaanse maatregelen mislukten verdere onderhandelingen en ging de Noord-Koreaanse regering over op een beproeft recept: bluf. Men voerde een reeks raketproeven uit in juli 2006 (die deels mislukte) maar in de regio onmiddellijk werden geïnterpreteerd als een dreiging.
Daarop volgde nog meer unilaterale economische strafmaatregelen (nieuwe strafwetgeving in het Amerikaanse Congres) waarop Noord-Korea op 9 oktober weer reageerde met de kernproef. De consensus in de daarop volgende VN-resolutie (VR 1718) die opriep tot versterkte sancties, was slechts schijn. China, de belangrijkste buur en bondgenoot van Noord-Korea wil geen sanctieregime helpen uitvoeren dat leidt tot de plotselinge ineenstorting van het Noord-Koreaanse regiem. Zuid-Korea wil dit ook niet, en stuurt bovendien aan op een verzoeningsgezind beleid dat leidt naar hereniging. Japan en de VS hebben zo hun eigen interpretatie van de sancties. Via het Proliferation Security Initiative, een door de VS geleid informeel verbond van landen die de handel in technologie voor massavernietigingswapens wil tegengaan (Nederland doet daar ook aan mee), oefent men jaarlijks het onderscheppen van schepen op volle zee. Omdat de wettigheid van zulke onderscheppingen in internationale wateren hoogst dubieus is, kan zo’n onderschepping tot een conflict leiden. Zuid-Korea heeft dan ook geweigerd om hier aan mee te doen. Wellicht herinnert men zich het Tonkin Golf incident van 1964 toen een door de VS verzonnen aanval van Noord-Vietnamese schepen op Amerikaanse leidde tot een oorlogsverklaring door de VS.
VD AMOK