Gezien de moeizame onderhandelingen over Europese eenwording lijkt het nog vele jaren te duren voordat er een enigszins samenhangende Europese Unie ontstaat, laat staan een die in staat is om militaire avonturen te ondernemen.
Hoe zouden de onderhandelende Europese ambtenaren en politici in hemelsnaam een geloofwaardige atoomstrijdmacht in elkaar kunnen zetten? Scepsis, hoewel modieus, is misschien te voorbarig. Een aantal vredesorganisaties hebben daarom besloten de ontwikkelingen kritisch te volgen.
Formeel is er de afgelopen maanden bijzonder weinig gebeurd op buitenland- of defensiegebied in de Europese onderhandelingen. Hoewel het Verdrag van Maastricht van 1991 ruimte creëerde voor een Europese buitenlandse politiek is daar weinig van terecht gekomen door belangentegenstellingen die tussen landen als Duitsland en Groot-Brittannië een rol zijn blijven spelen.
De supranationale Europese Commissie kan geen buitenlands beleid maken en de Raad van Ministers wordt door elk veto van een enkele lidstaat lamgelegd. Als er geen buitenlands beleid mogelijk is, dan wordt het opzetten en gebruiken van een gemeenschappelijk Europees leger bijzonder moeilijk.
Onder Nederlands EU-voorzitterschap (januari-juni 1997) wordt een serieuze poging gedaan om alsnog een nieuwe versie van het Verdrag van Maastricht (namelijk het Verdrag van Amsterdam) in elkaar te zetten. Een belangrijk doel is om de werking van het veto te neutraliseren door de invoering van een methode bekend als ‘flexibilisering’ — het doorvoeren van een of andere Europese maatregel in een beperkt aantal lidstaten, terwijl de tegenstanders van deze maatregel zich passief opstellen en in ieder geval geen veto uitspreken. (1) Bij een militaire operatie buiten de grenzen van Europa zou zo de onvermijdelijke verdeeldheid omzeild kunnen worden. De vraag blijft dan wel bestaan of de ‘passieven’ toch mee
moeten betalen aan deze dure avonturen. Voor het ondernemen van dergelijke zaken is een staf van ambtenaren vereist die uitzoekt welke militaire middelen er nodig zijn om een operatie te ondernemen en welke beschikbaar zijn. In het door de (vorige) Ierse EU-voorzitters gemaakte voorstel voor een herzien verdrag van Maastricht wordt daarom een ‘beleidsentiteit’ genoemd die onder het secretariaat van de Raad van Ministers of de Europese Commissie moet vallen; in meer officieuze context wordt dit nader ingevuld als een ‘planning cel’. (2)
NAVO-werkelijkheid
De ontwikkelingen gaan traag, onder andere omdat er al een transatlantisch leger bestaat — de NAVO — met een centrale bevelvoering en alle gewenste middelen tot en met kernwapens, waarin ook de Europese defensie is vertegenwoordigd. Waarom wordt er zo moeilijk gedaan over het creëren van een eigen Europese defensie-identiteit?
De Franse politiek heeft een realistische visie op de verhoudingen. Voor haar is de NAVO een instituut dat vooral Amerikaanse belangen dient en waar min of meer gebeurt wat de Amerikaanse regering wil. Voor de NAVO zijn de transportcapaciteit voor de lange afstand (transportvliegtuigen), de geavanceerde spionagecapaciteit (verkenningssatellieten) en het grootste deel van de slagkracht hoofdzakelijk Amerikaans. In laatste instantie zijn de Amerikaanse bevelvoeringsstruktuur en dus Amerikaanse belangen bepalend bij het inzetten van de militaire middelen van de NAVO.
De Europeanen hebben, onder vooral Franse aandrang, al sinds jaar en dag een andere verdragsstruktuur gehandhaafd, de West-Europese Unie (WEU) die bestaat uit een aantal Europese lidstaten van de NAVO. De aan de NAVO toegewezen Europese militaire middelen kunnen ook onder de Europese vlag van de WEU worden ingezet. Zo wordt enigszins tegemoet gekomen aan de Franse wens om eigen middelen in te kunnen zetten als verlengstuk van vooral Europese belangen. In juni 1996 is op een NAVO-conferentie in Berlijn afgesproken dat een zelfstandig WEU-optreden met gebruik van de NAVO-middelen (lees: Amerikaanse middelen) mogelijk zal zijn. Veel stelt die zelfstandigheid niet voor: de Amerikaanse regering heeft zowel formeel als praktisch de mogelijkheid om elk ‘onafhankelijk’ Europees optreden te blokkeren. Het lijkt erop dat de WEU de gewenste militaire tak van de EU zou kunnen zijn, maar er bestaat een complicatie. Een aantal EU-staten is geen lid van de WEU en wenst dat ook niet te worden, wat op gespannen voet staat met het enthousiasme waarmee in WEU-kring over een Europese bom wordt gesproken. (3)
Die bom bestaat in zekere zin al: namelijk in de vorm van de Franse en Britse kernwapenstrijdmachten. Deze omvatten in het voorjaar van 1996 500 Franse en 276 Britse kernkoppen. (4)
Bestaande ‘Eurobommen’
Hoewel het Europese kernwapenarsenaal veel kleiner is dan het Amerikaanse of Russische, is het groot genoeg om een substantieel deel van de wereld te vernietigen. Dit bestaan van deze formeel onafhankelijke kernwapens tilt de kwestie van de Europese bom boven het niveau van een fantastisch sprookje uit. Als immers een gemeenschappelijk Europees defensiebeleid ontstaat, met Europese militaire middelen, dan zullen de Franse en Britse kernbommen ook ergens een plaats moeten krijgen. De Britse regering heeft gesteld dat “The Non-Proliferation treaty (Article 1) prohibits nuclear-weapon States Parties from transferring to any recipient whatsoever nuclear weapons, or the control over them.” (5) De Franse regering heeft haar atoomwapens als Europese ‘paraplu’ aangeboden eind 1995, maar wil hoogstwaarschijnlijk zelf de controle over deze wapens houden. Hoe moet dat dan in een Europees leger? Tussen de Britten en Fransen bestaat al sinds november 1992 beraad over mogelijk gezamenlijk optreden als kernmachten. Op ambtelijk niveau is dit niet slechts een Frans-Brits onderonsje, maar zijn ook Duitse ambtenaren aanwezig. Dat laatste gegeven is van bijzonder belang en heeft alles te maken met de Duitse atoombom-aspiraties. Mochten de Britse en Franse bommen ooit onder Europese vlag worden gebracht, dan is een zekere Duitse inbreng onvermijdelijk.
Bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat de Duitsers een reserve ‘nucleariserings’-optie achter de hand hebben gehouden. (6) Mochten de Franse en Britse bommen niet beschikbaar zijn, dan kan wellicht nog een Duitse tevoorschijn worden getoverd. Waarschijnlijker lijkt echter een constructie die veel lijkt op de huidige Nuclear Planning Group in NAVO: de lidstaten zonder kernbommen kunnen daar meepraten over kernwapens en zelf ook een rol spelen in het gebruik ervan, maar ze niet zelfstandig gebruiken. Dat zullen alleen Frankrijk en Groot-Brittannië kunnen, eventueel onder zware Duitse invloed. Een aanwijzing voor de weg die men wil volgen is een in december 1996 gesloten overeenkomst tussen Frankrijk en Duitsland, waarin zij vaststellen dat hun defensiebelangen “onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn” en dat zij een dialoog willen beginnen over de nucleaire afschrikking. (7)
Kritische vragen
De kritische waarnemer moet dus een verklaring vinden voor een aantal tegenstrijdige ontwikkelingen. Aan de ene kant het bijzonder trage onderhandelingsproces om tot een Europees defensiebeleid te komen. Aan de andere kant de noodzaak om de bestaande kernwapens van een aantal lidstaten ergens onder te brengen, plus de leidinggevende aspiraties van de belangrijkste lidstaat, Duitsland.
Dit spanningsveld zal vermoedelijk via de WEU overbrugd worden. De WEU wordt langzamerhand in de NAVO ingebed, bovendien verloopt het WEU-verdrag in 1998, waardoor de organisatie kan verdwijnen. In de tussentijd kunnen een aantal EU-instituties geschapen worden die de WEU-functies overnemen. Deze zullen waarschijnlijk formeel op vredestaken gericht zijn om de Scandinavische lidstaten mee te krijgen.
In de NAVO zelf zal de ‘Europese veiligheidsidentiteit’ zich dan verder ontwikkelen. In een later stadium zou deze Europese defensie-entiteit zich los kunnen maken van de NAVO (dus van de VS) en gecombineerd worden met de veiligheidsorganen van de EU.
Europese politici kunnen deze onaardige speculaties natuurlijk naar het rijk der fabelen verwijzen: ze hoeven alleen maar te verklaren dat de toekomstige Europese Unie geen kernwapenmacht zal worden. Misschien zijn ze daar zelfs toe verplicht vanwege de voorwaarden van het Non-Proliferatie Verdrag, dat ze zelf ondertekend hebben in 1995. Daarin staat dat de bestaande kernwapenstaten hun bommen niet mogen doorgeven aan aspirant-atoombomstaten. Of anders zou de uitspraak van het Internationale Hof van Justitie wellicht van belang kunnen zijn: deze heeft het gebruik van kernwapens grotendeels illegaal verklaard. (8)
Maar we mogen niet hopen op een dergelijke Europese stap, lijkt het. Volgens de laatst bekende uitspraak op dit punt van minister van Mierlo geniet het nucleaire aspect van de Europese defensie-identiteit “geen enkele prioriteit.” (9) Daarom hebben een aantal vredesgroepen zich verenigd in de Werkgroep Eurobom (10) om de kwestie van de Europese kernwapens aan de orde te stellen in de publieke opinie. Tijdens de Europese topconferentie in Amsterdam in juni zal hierover een seminar worden gehouden. Een van de vredesgroepen, Vrouwen voor Vrede, zal een kaartenactie voeren om de Nederlandse politiek te vragen om op zijn minst een positie in te nemen in deze kwestie. Dat lijkt toch niet te veel gevraagd voor een land dat tot juni voorzitter van de Europese Unie is.
Noten:
1. Zie: European Voice, 16-22 januari 1997.
2. Zie: General Outline for a Draft Revision of the Treaties, hoofdstuk 10: The Common Foreign and Security Policy: Objectives, Means and Structures.
3. Zie mr. Schloten, concept-rapport (96)4 voor de Assembly of Western European Union 07-05-1996, chapter XI A European Nuclear Deterrent?
4. Schatting gemaakt in ‘Nuclear Weapons in the European Union’, CESD report nr.5 mei 1996.
5. In een brief dd. 26.01.1996 van de Britse vertegenwoordiging bij de EU aan Martin Butcher van de Centre for European Security and Disarmament (document D.1 in Euronuke Bulletin 1, september 1996).
6. Zie: Matthias Kunzel, ‘Bonn and the Bomb – German Polities and the Nuclear Option’ in Greenpeace International & Transnational Institute, Amsterdam 1995.
7. Zie Le Monde 24-01-1997, International Herald Tribune en NRC Handelsblad van 25-01-1997.
8. Zie ‘Kernwapens op weg naar uitbanning’ in VeeDee AMOK 1996 nr.4.
10. Aangesloten bij de werkgroep zijn de Politieke Werkgroep Vrouwen voor Vrede/ Women’s International League for Peace and Freedom, AMOK, de Nederlandse Kernstop Coalitie, Atomic Mirror, World Information Service on Energy, de Transnational Institute en het IKV.
VD AMOK