‘Obama heeft gefaald bij het uitdragen van zijn overtuiging dat het recht niet mag wijken voor de angst’.
Dat schrijft Juurd Eijsvoogel in zijn column waarin hij deze ommezwaai van Obama betreurt (Opinie & Debat, 9 april). Die beleidswijziging zou blijken uit het besluit om Khalid Sheikh Mohammed, die wordt beschuldigd van het beramen van de aanslagen van 9/11, te berechten voor een militair tribunaal, in plaats van een gewone rechtbank.
Maar die ommezwaai vond al veel eerder plaats, om precies te zijn op 22 januari 2009, toen Obama bij zijn aantreden een ‘presidential order‘ ondertekende die het martelen van gevangenen moest beëindigen, maar in feite de mogelijkheid daartoe openliet. Het voortbestaan van geheime ondervragingscentra onder Amerikaans gezag, zoals die op het vliegveld bij Bagram in Afghanistan, getuigt van dat onveranderde beleid. Bekend is de bijzonder zware mishandeling, te kwalificeren als marteling, die Bradley Manning momenteel ondergaat. Hij wordt ervan beschuldigd geheime Amerikaanse ambtsberichten aan de WikiLeaks-organisatie over te hebben gedragen.
De implicaties van de ommezwaai van Obama zijn ernstiger dan door Eijsvoogel voorgesteld. Relevant maar niet genoemd in de zaak van Khalid Sheikh Mohammed was dat hij in 2003 werd gemarteld in Amerikaanse gevangenschap. Dit werd in 2008 aan een Senaatscommissie door CIA-directeur Hayden gemeld en in 2009 bevestigd in The New York Times, op grond van een gelekt intern memorandum van het ministerie van Justitie. De ‘waterboarding‘-techniek – het bijna verdrinken van het slachtoffer – zou in 2003 door ondervragers van de CIA 183 keer zijn toegepast op Mohammed. In een rechtsstaat is een bewijs dat op deze manier verkregen wordt, niet geldig.
Te vrezen valt dat deze overweging ook een rol speelde in het besluit van Obama om de normale rechtsgang te omzeilen. Daarmee zette hij het door Bush geïnitieerde beleid voort.
NRC