‘De kanonnen van augustus’ is de titel van een boek van de Amerikaanse historica Barbara Tuchman waarin zij de onmiddellijke aanloop naar het begin van de Eerste Wereldoorlog beschrijft.
Cruciaal in die aanloop was de onomkeerbaarheid van de mars naar oorlog. Toen de belangrijkste landen ultimatums uitspraken en zich mobiliseerden, was het pad naar oorlog onherroepelijk ingeslagen. Wie vandaag naar de sluimerende crisis in Iran kijkt, komt al snel tot de conclusie dat zo’n oorlogsmachinerie ook hier op gang kan komen.
Zoals bekend is Iran door de regering van president Bush gedefinieerd als een ‘schurkenstaat’. De beschuldiging berust op de steun die Iran zou geven aan radicale islamitische groeperingen in Libanon en Palestina, en vooral op de plannen die het zou hebben om kernwapens te maken. Volgens het door Iran ondertekende Non-proliferatie Verdrag (NPV) mag geen enkele niet-kernwapenstaat en ondertekenaar van het verdrag kernwapens ontwikkelen.
Al vanaf 2003 wordt echter beweerd door een reeks bronnen, vaak verbonden aan de Amerikaanse of Israëlische inlichtingendiensten, dat Iran bezig is kernwapens te bouwen. De IAEA, het Internationaal Atoomenergie Agentschap dat in opdracht van de VN moet controleren dat landen geen kernwapens ontwikkelen, heeft echter geen bewijs gevonden voor die stelling. Het hele debat moet in het licht worden gezien van de recente oorlog tegen Irak, waarbij het vermeende bezit van massavernietigingswapens door Irak een reden zou zijn geweest om dat land aan te vallen. Deze rationale bleek vals omdat er in niet geringe mate met de bewijsvoering is geknoeid door zowel (delen van) de Amerikaanse en Britse inlichtingendiensten als door de politici die deze bewijsvoering aanvoerden als casus belli om een aanvalsoorlog te voeren. Om die reden is er in het geval Iran sprake van enige terughoudendheid, vooral aan Europese kant. Zelfs de Britten zullen niet snel hun beleid laten afhangen van Amerikaanse inlichtingenbronnen.
Dubbelzinnigheid van NPV
Er is ook sprake van een grote mate van dubbelzinnigheid bij Iran. Dat heeft er alles mee te maken dat het door bijna de hele wereld (behalve de ‘onofficiële’ kernwapenstaten India, Pakistan en Israël) ondertekende NPV weliswaar het bezit van kernwapens en kernwapentechnologie verbiedt, maar tegelijkertijd garanties geeft voor de toegang tot kernenergie.
Dit is de kern van de afspraken in het verdrag: de bestaande vijf ‘erkende’ kernwapenstaten (VS, Rusland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en China) mogen tijdelijk kernwapens houden (maar moeten werken aan nucleaire ontwapening volgens art. 6) terwijl de rest van de wereld geen kernwapens mag ontwikkelen (art. 1 en 2), maar wel kernenergie (art. 4). Door echter kernenergie toe te staan, en zelfs aan te moedigen, wordt de basis voor een nieuwe kernwapenwedloop gelegd, aangezien de technologie om kernenergie op te wekken deels hetzelfde is als het proces om bommen te maken.
In de propagandastrijd om Iran wordt door lekken naar de Amerikaanse media steevast beweerd dat Iran kernwapens heeft of binnenkort zal krijgen. Iran werpt tegen dat het gaat om legitieme activiteiten onder het NPV. In feite hebben de IAEA-inspecteurs de Iraanse regering verschillende keren betrapt op het geven van onvolledige informatie, vooral in verband met de opwerkingscapaciteit van haar verrijkingstechnologie. Deskundigen vermoeden dat Iran in ieder geval de mogelijkheid heeft om op relatief korte termijn kernwapens te bouwen. Daarnaast wordt gesteld dat het ook al een aantal draagsystemen voor zulke wapens bezit: raketten geschikt om zowel conventionele explosieven als kernkoppen naar een doel honderden kilometers verderop te dragen. Het is echter onwaarschijnlijk dat die raketten inderdaad in staat zijn om kernkoppen te dragen (de zogenaamde weaponisation).
Waarschijnlijk vooruitlopend of reagerend op de reeks dreigementen van zowel de VS als Israël om de Iraanse nucleaire installaties aan te vallen, heeft Iran een deel van die apparatuur ondergebracht in ondergrondse tunnels. Deze zijn zodanig ingericht en bewaakt met luchtafweersystemen dat militaire experts denken dat het onmogelijk is om de installaties vanuit de lucht volledig te vernietigen.
Mediacampagne
De volgende situatie doet zich dus voor: Iran heeft een complex van opwerkingsfaciliteiten (ultracentrifuges) en een nucleaire reactor, beide geschikt om eventueel kernwapens te produceren. Aangezien er geen publieke duidelijkheid bestaat over het bestaan van een kernwapenprogramma, leent deze situatie zich voor het soort media spinoperaties die een paar jaar geleden de aanloop vormden voor de oorlog tegen Irak.
De meest gebruikte truc in deze mediaoorlog is het door elkaar halen van de begrippen ‘nucleaire technologie’ en kernwapens. Bewust of onbewust wordt er al bijzonder vaak verwezen naar het nucleaire programma van Iran, of zelfs de kernwapens van Iran, zonder dat de boven beschreven nuanceringen worden genoemd.
Dat is geen onbeduidend misverstand: het is immers niet onwaarschijnlijk dat een deel van de Amerikaanse politiek – de zogenaamde ‘neoconservatieve’ vleugel vertegenwoordigd door vicepresident Cheney – het politieke doel heeft om Iran aan te vallen. Het doet er in hun visie niet of nauwelijks toe dat Iran kernwapens heeft. In hun ogen is Iran een symbool van het ‘ondemocratische kwaad’ dat vernietigd moet worden. Zij veronderstellen dat een aanval op Iran zal leiden tot de omverwerping van het theocratische regime. De invloed van deze neoconservatieve vleugel in de Amerikaanse politiek is de beslissende factor in deze calculatie.
Er is nog een oorlogsmechanisme: de rechtervleugel van de Israëlische politiek en de mate waarin die een aanval op Iran kan afdwingen. Zo’n aanval werd in 1981 ook uitgevoerd, toen Israëlische vliegtuigen de Iraakse reactor in Osirak aanvielen. De binnenlandse politieke situatie in Israël is hier van groot belang. Zelfs het beperkte ontruimingsplan van premier Sharon van de bezette Gazastrook zou wel eens extreme interne oppositie van de kolonisten tot gevolg kunnen hebben. In een toestand van grote binnenlandse oppositie, die zelfs delen van het Israëlische leger kan raken, zou het wel eens aantrekkelijk kunnen zijn om een buitenlands avontuur te beginnen.
In het debat over de kansen op zo’n militaire interventie wordt vaak verwezen naar de relatieve onmacht van het Amerikaanse leger. Dat zit immers grotendeels vast in Irak. Het mobilisatiesysteem van de Nationale Garde en de reservisten is door de voortdurende opstand daar zo uitgerekt, dat de Amerikaanse politieke basis voor de voortgezette bezetting van Irak onder grote druk staat. Een keuze voor een landoorlog tegen Iran is dus op zijn minst een groot probleem. Een luchtaanval omzeilt de menskrachtproblemen en vermijdt ook de versterking van de binnenlandse oppositie in de VS. Zo’n aanval kan worden uitgevoerd, ook als men weet dat dit de ondergrondse nucleaire infrastructuur nooit kan vernietigen.
Intussen wordt er nog steeds gezocht naar een politieke oplossing. De drie belangrijkste landen van de Europese Unie (VK, Frankrijk en Duitsland) volgen met steun van de EU een onderhandelingsstrategie bedoeld om meer concessies van Iran los te krijgen die afdoende zijn om de Amerikaanse politiek tevreden te houden. Maar of dat lukt hangt niet alleen af van de toegeeflijkheid van de Iraanse regering, die stelt dat ze niet meer doen dan toegestaan onder het NPV. Aan de andere kant is er de Amerikaanse en Israëlische politiek die eisen kan stellen waarvan van tevoren bekend is dat ze niet worden ingewilligd. In dat geval is het pad via de Veiligheidsraad niet meer dan een opmaat naar oorlog. De Nederlandse anti-oorlogsbeweging moet bijzonder goed nadenken over haar positie in deze zaak. Het is zaak om zowel tegen een nucleair bewapend Iran stelling te nemen, als tegen de plannen om deze met een nieuwe oorlog te bestrijden, ten dienste van de Westerse en Israëlische belangen in het Midden-Oosten.
VD AMOK