Israëlische aanval op Syrië – strategische gevolgen

Bijna een jaar geleden voerde Israël een luchtaanval uit op een doelwit in Noord-Syrië.

Hoewel over de aard van het doel grote vraagtekens blijven bestaan, had de aanval ontegenzeggelijk een strategisch motief: actie met beoogde gevolgen, die misschien ook wel zijn bereikt.

Politieke context

Het politieke klimaat waarin de aanval werd gelanceerd was ongunstig voor de radicale (zogenaamd neoconservatieve) stroming in de Amerikaanse politiek. De Republikeinse Partij van President Bush had de Congresverkiezingen van 2006 verloren. Hoewel neoconservatieven nog steeds grote invloed hadden op zijn regering (onder meer in de persoon van vicepresident Cheney) was er een kentering in het beleid gekomen. Een door de pragmatische Amerikaanse elite geleid politiek offensief bepleitte een terugtocht op termijn uit Irak. De bewindslieden Gates (defensie) en Rice (buitenlandse zaken) waren gevoelig voor deze ‘matiging’. In werkelijkheid was de overheersende consensus, zowel in de Democratische als in de Republikeinse partij, nog steeds dat de dominantie van de VS en het bijbehorende imperium gehandhaafd moesten worden. Maar het Iraakse moeras en de oplaaiende guerrillaoorlog in Afghanistan maakten een meer diplomatieke aanpak noodzakelijk.

Tegelijkertijd een reeks oorlogen voeren om Amerikaanse politieke doelen te bereiken, was niet langer mogelijk. Een dergelijke stap terug was echter strijdig met de lijn die werd gewenst door de belangrijkste bondgenoot in het strategische (want olierijke) Midden-Oosten: Israël. Ook dat land kampte met problemen die rechtstreeks voortvloeiden uit haar confrontatiepolitiek en de totale onwil om reële concessies te doen aan de Palestijnse oppositie. Het onder alle omstandigheden doorgezette nederzettingenbeleid in de bezette gebieden was daarvan het bewijs. Israël en de neoconservatieve beleidslijn in Washington werkten in elkaars verlengde. Maar ook de Israëlische strategie was in Libanon in 2006 op zijn grenzen gestuit, toen het leger een nederlaag leed tegen de zwaar bewapende en vrijwel als een conventioneel leger georganiseerde Hezbollahmilities. Bezien vanuit Israël was die overwinning van Hezbollah alleen mogelijk door de massale militaire steun van Iran en Syrië.

Logischerwijs moesten alle drie worden verslagen, dan wel geneutraliseerd door de Israëlische militaire macht of met diplomatieke middelen. De aanval op Hezbollah in 2006 mislukte. Een indirecte manier om die factor uit te schakelen was via een vergelijk met Syrië. Daarvoor was echter een heel belangrijke concessie noodzakelijk: het opgeven van de al sinds 1967 bezette Golanhoogte. Daartoe was Israël bereid, mits Syrië alle steun aan Hezbollah en de Palestijnen opgaf en het bondgenootschap met Iran bij voorbaat verbrak. Syrië eiste dat de VS betrokken zou worden bij de onderhandelingen: een hoofddoel van de Syrische diplomatie was immers een heroriëntatie op het Westen. In het voorjaar van 2007 werden de neoconservatieven dus geconfronteerd met een dreigende reeks compromissen in het buitenlandse beleid: dat kwam het meest duidelijk tot uiting in de onderhandelingen met Noord-Korea, waar de VS samen met het cruciale buurland China deel uitmaakte van een groep landen die bezig was om een oude afspraak met Noord-Korea – kortwieken van haar nucleaire slagkracht in ruil voor economische hulp – nieuw leven in te blazen. De oplossing voor de aanhangers van de confrontatiepolitiek in zowel de VS als Israël was het creëren van een incident.

Een mysterieuze aanval

De omstandigheden rond de aanval waren merkwaardig. Hoewel Syrië en Israël formeel nog in staat van oorlog zijn, waren er al jaren geen vijandelijkheden meer geweest, behalve de periodieke schendingen van het Syrische luchtruim door Israëlische verkenningsvluchten. Die konden als nuttige bijwerking overigens ook een politiek signaal afgeven. Tegen de achtergrond van de geheime onderhandelingen (waarvan later bekend werd dat ze in Turkije plaatsvonden) was de terughoudendheid begrijpelijk. Bovendien was er geen enkele twijfel mogelijk over de militaire krachtsverhoudingen: naast het nucleaire arsenaal beschikte Israël over een door de VS uitgeruste en periodiek gemoderniseerde krijgsmacht, die vele malen superieur was en is aan de Syrische. Het Syrische leger heeft in feite maar één effectieve tegenmaatregel, die als rem werkt op het Israëlische optreden: een chemisch wapenarsenaal met het effect van een massavernietigingswapen, zeker in een klein en dichtbevolkt land als Israël. Het is voor Syrië onmogelijk met militaire middelen de Golan terug te nemen. Vandaar dat de onderhandelingsoptie voor dat land erg realistisch is: de veranderende VS-politiek zou daar op termijn wel eens gevoelig voor kunnen zijn.

In 1981 had Israël een aanval uitgevoerd op een Iraakse kerncentrale: de oplossing voor het dreigende vredesdilemma was om nu een luchtaanval uit te voeren op een Syrische installatie. Het risico van escalatie was beperkt, gezien de krachtsverhoudingen. Door terughoudend over de aanval te berichten kon een politiek escalatieproces wellicht verhinderd worden. Als het onderwerp werd van publiek debat zou de Syrische elite immers al gauw gedwongen worden om een tegenaanval te ondernemen of anders het risico lopen zelf ten val te worden gebracht door de militaire top die wel bereid was om te handelen. Daarnaast zou de aanval voor Israël een illustratie zijn van het beleid dat steeds frequenter werd verwoord door veel deskundigen, politici en inlichtingenmensen, namelijk dat een aanval op Iran noodzakelijk was. Dit signaal zou de Iraanse regering niet ontgaan. In de weken na 6 september (2007) werd het gebeuren via de westerse pers wereldkundig gemaakt. Ten slotte was er het aspect van het militaire moreel: de Israëlische luchtmacht kon bewijzen dat ze nog steeds zulke gewaagde operaties kon uitvoeren.

De Syrische regering was zich van het gevaar bewust: de slepende onderhandelingen en de weigering van de Amerikaanse regering om een substantiële bijdrage te leveren aan het onderhandelingsproces leidden tot het Syrische besluit om luchtafweersystemen aan te schaffen in Rusland. Deze werden in het voorjaar van 2007 besteld en deels aangeleverd. Toch lukte het bij de Israëlische aanval om de luchtafweer te neutraliseren, het doel te bombarderen en te ontsnappen via een vlucht over Turks grondgebied, waartegen Turkije formeel protest aantekende. Een interessant detail was dat het Nederlandse fregat De Ruyter, toentertijd op patrouille bij de Libanese kust, de Israëlische operatie van begin tot eind met haar radarsystemen heeft kunnen volgen. Dat betekent dat de Nederlandse regering veel meer weet, dan ze wil toegeven.

Over het doelwit werd de daaropvolgende weken een ware propagandacampagne gevoerd: het meest verbazingwekkend was de gretigheid waarmee de westerse media het verhaal van het Syrische kernwapenprogramma gingen verspreiden zonder acht te slaan op de deskundige commentaren van het Internationaal Atoomagentschap (de directeur el-Baradei wilde graag de bewijzen zien voor het vermeende nucleaire programma) of Amerikaanse experts die stelden dat Syrië nauwelijks een nucleair programma bezat, waarin ze werden gesteund door deskundigen van het IAEA.

De invalshoek van de voormalige Amerikaanse onderminister Bolton – een rabiate neocon – was kennelijk aantrekkelijker. Hij beweerde een week voor de aanval dat Noord-Korea kernwapentechnologie leverde aan Syrië, dat vanzelfsprekend tot de as van het kwaad moest worden gerekend. Andere Amerikaanse regeringsvertegenwoordigers waren, misschien in navolging van de Israëlische, opmerkelijk terughoudend bij hun commentaar na de aanval.
Eén verklaring was wel geloofwaardig: namelijk dat het ging om een opslagplaats of fabriek, waar met Noord-Koreaanse hulp raketten werden gebouwd, die deel uitmaken van het Syrische arsenaal. Dat zou ook de geheimzinnigheid van de Syrische regering over de locatie en aard van het doel verklaren.

Strategische gevolgen

De directe gevolgen waren een tijdelijke overwinning voor de neoconservatieven en Israël: regionale onderhandelingsprocessen werden afgeremd, inclusief die met Iran (over het vermeende nucleaire programma) en binnen Irak (over de Amerikaanse terugtrekking). Syrië zelf kon nu onmogelijk nieuwe concessies doen: dat zou een interne coup tot gevolg hebben door generaals die de passiviteit na de Israëlische aanval nauwelijks konden verkroppen. Syrië verklaarde later expliciet dat het de komst van een nieuwe Amerikaanse regering zou afwachten voordat het aan nieuwe onderhandelingen zou meedoen. De tweestrijd tussen de neocons en de pragmatici in de Amerikaanse regering werd voortgezet. Afgelopen april werd de CIA ingeschakeld om het nucleaire Noord-Korea verhaal te herhalen in het Amerikaanse Congres. Toch bleven er in de media ernstige twijfels bestaan over de geleverde bewijzen. Verschillende waarnemers maakten de vergelijking met de infame Powell presentatie in de VN begin 2003, toen het ‘bewijs’ voor de Iraakse massavernietigingswapens werd geleverd. De onderhandelingen met Noord-Korea werden geremd maar niet gestopt. De vraag is of het andere plan, de aanval op Iran, ook is opgegeven. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de neoconservatieven hun project om het Midden-Oosten te domineren, zomaar zullen opgeven.

Vredesmagazine