De VS stimuleren onbedoeld de verspreiding van kernwapens, stelt Karel Koster. Alleen landen met een kernbom voelen zich veilig voor het Amerikaanse unilateralisme.
Nederland doet mee aan een coalitie van westerse staten onder leiding van de Verenigde Staten, die de proliferatie van massavernietigingswapens (MVW) moet tegengaan. Daarbij worden verdragen omzeild, geneutraliseerd en genegeerd. Nieuwe maatregelen worden genomen om de proliferatie van MVW-technologie en raketsystemen aan te pakken, maar op zo’n manier dat proliferatie en oorlog juist het gevolg zullen zijn.
Op de vergadering van de rijkste industrielanden (de G-8) in Canada in 2002 en in Zwitserland afgelopen juni werd door de regeringsleiders afgesproken over een periode van tien jaar twintig miljard dollar te besteden aan het tegengaan van de verspreiding van massavernietigingswapens. Er zal een programma worden opgezet voor de opruiming van die wapens, vooral in de republieken van de voormalige Sovjet-Unie. De gedachte is dat de aanzienlijke hoeveelheden kernkoppen, grondstoffen voor biologische en chemische wapens en de technologie om die wapens te maken, zich zou kunnen verspreiden en in handen vallen van ‘schurkenstaten’ of terroristen.
De eerste stappen zijn genomen, Nederland doet er sinds 11 juni aan mee. In essentie gaat het om een soort opruimprogramma dat in het verlengde ligt van de Amerikaanse Cooperative Threat Reduction-wetgeving.
Maar deze overeenkomst is niet afdoende voor de regering-Bush. Zij wil verdergaande stappen, die worden genomen via het Proliferation Security Initiative (PSI), een door de VS geleid samenwerkingsverband van elf landen, waaronder Nederland, dat tot doel heeft om de verspreiding van massavernietigingswapens tegen te gaan. Rusland noch China neemt er deel aan. Het is een coalitie van ‘bereidwilligen’ (waaronder Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Japan en Australië), die bezig is met het maken van afspraken voor het onderscheppen van MVW-gerelateerde technologie.
Zulke operaties kunnen uitlopen op oorlog, omdat het onderscheppen van schepen van een andere nationaliteit in internationale wateren een oorlogsdaad is. Het samenwerkingsverband is dan ook in wezen een mechanisme ter legitimatie van de unilaterale stappen die de Amerikaanse regering en haar bondgenoten naar eigen goeddunken willen zetten. Het past in het algemene Amerikaanse beleid om zelf een oorlog te beginnen waar de regering-Bush dat noodzakelijk acht.
De overeenkomst die deze handelwijze moet dekken en waaraan Nederland meedoet is niet besproken in de Kamer. Op vragen van Kamerlid Van Bommel (SP) antwoordde minister De Hoop Scheffer: ‘De discussie bevindt zich nog in een oriënteringsfase waarbij de regering zich vanzelfsprekend ook laat leiden door het internationaal-en nationaalrechtelijke kader. Drugs zijn niet als apart doel aan de orde.’ In het Amerikaanse dagblad USA Today werd op 23 juli gemeld dat de deelnemende staten hebben toegestemd in het onderscheppen van Noord-Koreaanse schepen waarvan vermoed wordt dat ze wapens of drugs vervoeren.
Het PSI vormt de brug tussen het internationaal aanvaarde opruimingsprogramma van de G-8 en het Amerikaanse unilateralisme. Een cruciaal element is het recht dat de VS zichzelf hebben toegekend om een oorlog te voeren tegen elke staat waarvan ze vermoedt dat die MVW bezit, of zal gaan bezitten. Dit beleid werd geïnitieerd in een zogenaamd National Security Presidential Directive dat in mei 2002 door Bush werd ondertekend. De National Strategy to Combat Weapons of Mass Destruction die in december 2002 werd onthuld was een uitvloeisel van de richtlijn.
Volgens de redenering van de neoconservatieve ideologen die dit beleid voortdrijven, is de intentie van een land om MVW’s aan te schaffen al afdoende om een preventieve oorlog te voeren. Ze pleiten dus voor het voeren van een aanvalsoorlog, illegaal volgens elke interpretatie van het internationaal recht. De oorlog tegen Irak was zo’n oorlog: gevoerd zonder VN-mandaat en in weerwil van een brede internationale oppositie. De cruciale steun van het Amerikaanse Congres werd gewonnen door een schaamteloze propagandacampagne die een niet bewezen verband legde tussen de beweerde aanwezigheid van inzetbare massavernietigingswapens in Irak en de aanslagen op New York en Washington.
Dit beleid is niet nieuw. Het is slechts de zoveelste klap voor het internationale rechtssysteem. Kenmerkend is dat Washington de nieuwe beleidsmaatregelen presenteert als aanvullingen op de verdragen en niet als een ondermijning daarvan. Zo’n cruciaal verdrag is het Non-Proliferatie Verdrag (NPV), waartoe bijna alle landen ter wereld behoren en dat vanaf 1970 de verspreiding van kernwapens heeft afgeremd. Een bijzonder belangrijk element daarin is de negatieve veiligheidsgarantie, de belofte die bij de permanente verlenging van het verdrag in 1995 door de erkende kernwapenstaten werd gedaan om landen die zelf geen kernwapens bezitten niet met kernwapens aan te vallen.
Deze belofte werd de afgelopen jaren herhaaldelijk ondermijnd, onder andere door uitspraken van Amerikaanse regeringswoordvoerders die het bezit van biologische en chemische wapens gelijk gingen stellen met het bezit van kernwapens door ze samen te voegen in de categorie ‘massavernietigingswapens’. Het bezit van biologische of chemische wapens zou voldoende reden zijn om een land aan te vallen, eventueel met kernwapens.
Dit is een absurde gelijkstelling, gezien het feit dat de VS en Rusland ieder beschikken over zesduizend kernkoppen. Daarmee kunnen ze elke aanval op hun grondgebied beantwoorden met de volledige verwoesting van het aanvallende land. De dreiging die van staten bewapend met biologische of chemische wapens zou uitgaan is miniem, maar wordt in de westerse media systematisch opgeklopt en zelfs gebruikt als ratio voor een antiraketschild dat gegeven de huidige technologie nooit kan functioneren.
De voorstanders van het aanvalsbeleid vertellen ons dat dit realistisch en noodzakelijk is. Hoe hou je anders boevenstaten in de hand? Maar het confrontatiebeleid bewerkstelligt juist het tegenovergestelde van het beoogde doel. Als een regering immers veronderstelt dat zij sowieso wordt aangevallen door de VS, dan krijgt de aanschaf van zo’n wapen een vanzelfsprekende prioriteit. Het biedt immers de enige mogelijkheid om de VS af te schrikken. Er zijn tekenen dat zowel de Iraanse als de Noord-Koreaanse regering dit pad nu versneld aflopen, waarmee ook zij de bestaande verdragen schenden dan wel loslaten.
De internationale controlerende organen zoals het Internationaal Atoomagentschap (IAEA) werken in het kader van het Non-Proliferatie Verdrag aan het indammen van dat beleid maar verliezen hun legitimatie als ze als verlengstuk van de Amerikaanse regering gaan optreden. Buurlanden van Noord-Korea zoals Zuid-Korea en China zijn niet enthousiast over het confrontatiebeleid en proberen met stille diplomatie de aanloop naar oorlog te vertragen. Maar de regering-Bush lijkt vastbesloten om niet alleen een confrontatie aan te gaan maar eventueel ook een aanval te initiëren.
In het Congres wordt thans een wetsvoorstel behandeld dat voorziet in de bouw van twee verschillende categorieën kleine kernwapens. De beoogde doelen van die kernwapens zijn commandobunkers en ondergrondse opslagfaciliteiten voor MVW. Tegelijkertijd worden de eerste stappen gezet naar het versnellen van de procedure om kernwapens te testen. De VS heeft nooit het teststopverdrag geratificeerd, waardoor het niet in werking kan treden.
De Nederlandse regering vindt wel dat de VS het teststopverdrag zou moeten ondertekenen, maar zwijgt als het graf over de nieuwe kernwapens en het Amerikaanse ‘preventieve oorlog’-beleid waarin die wapens gebruikt zullen worden. Ze gaat nog een stap verder en doet mee aan een samenwerkingsverband dat expliciet de bedoeling heeft om stappen te ondernemen buiten de internationale verdragen om. Wellicht wordt het tijd voor Kamerleden om hierover een woordje te wisselen met de regering?
de Volkskrant