Door de uitgebreide aandacht in de media voor Julian Assange als boegbeeld van de WikiLeaks organisatie en Bradley Manning als de klokkenluider die grote hoeveelheden informatie doorgaf, hebben we de neiging om de achterliggende aanleidingen van hun onthullingen uit het oog te verliezen.
In feite gaat het om een reactie op een fundamentele verandering in de aard van de Amerikaanse rechtsstaat.
Het betreft het in het bijzonder de bevoegdheden van de veiligheidsorganen om binnen te dringen in de persoonlijke levenssfeer van burgers, zowel in het binnen- als in het buitenland, om gegevens over hen te verzamelen en op te slaan, en om deze vervolgens te gebruiken in niet-openbare juridische stappen, waar geen verdere controle op wordt uitgevoerd. Dat kan leiden tot vergaande maatregelen tegen de betrokken burgers, tot en met het uitvoeren van de doodstraf (targeted killing), zonder vorm van proces. Parallelle wetgeving zorgt ervoor dat de informatie over deze juridische stappen geheim wordt gehouden, zodat het zelfs onmogelijk wordt om te bewijzen dat strafmaatregelen zijn genomen.
Een alles overkoepelend classificatiesysteem zorgt ervoor dat steeds grotere delen van het papieren of elektronische spoor dat deze maatregelen achterlaten, voor het publiek en de media of zelfs de aangeklaagde onzichtbaar wordt gemaakt. Als de media toch nog proberen te achterhalen wat er gebeurd is, dan worden ze zelf onderwerp van onderzoek. Tenslotte worden klokkenluiders, die op basis van hun interne kennis en informatie het publiek willen informeren, vervolgd en gestraft, ook als ze misdadige zaken aan de orde stellen. Zulke ontwikkelingen komen neer op de afbraak van een deel van de Amerikaanse rechtsstaat, helaas met medewerking van het Congres. Dit proces, dat ook gevolgen heeft voor de burgers van andere landen, is al tientallen jaren aan de gang, maar is een aantal keren tot stilstand gebracht door activisten en journalisten die zich konden beroepen op een lange Amerikaanse traditie van individuele – en persvrijheid.
Vrijgesproken
Onontbeerlijk daarbij zijn de mensen die van binnenuit bereid zijn gevallen van machtsmisbruik, waarvan ze de bewijzen in handen hebben, aan de orde te stellen. Zo iemand was de Pentagon-analist en marinier Daniel Ellsberg die in 1971 op de New York Times afstapte met een geheime interne evaluatie van de Amerikaanse rol in de Vietnamoorlog. De onthulling van de leugens die aan het publiek over deze oorlog waren gepresenteerd speelde een belangrijke rol in het keren van de publieke opinie tegen voortzetting ervan.
In deze affaire was de combinatie van whistleblower en onderzoeksjournalistiek van cruciaal belang. De New York Times publiceerde het interne document en werd beschuldigd van het schenden van staatsgeheimen. Ze trok niets in, verscheen voor de rechter en werd vrijgesproken. De affaire Ellsberg en de Pentagon Papers en het afreden van president Nixon in 1974 vormden een eclatante overwinning van de persvrijheid. Een belangrijk uitvloeisel van die onthullingen was het grotere publieke en politieke wantrouwen ten opzichte van de staat en haar veiligheidsapparaat: het vooral in het binnenland opererende deel ervan, waaronder de FBI, maar ook de extern gerichte diensten zoals de CIA. De openbare hoorzittingen van het Church Committee (1975) resulteerden in wetgeving, de Foreign Intelligence Surveillance Act van 1978 (FISA), die de mogelijkheden van de staat om informatie over haar burgers te verzamelen, beperkte.
Controle op de burgers
Het apparaat om inlichtingen te verzamelen verdween echter niet, het was naar
later bleek, slechts tijdelijk aan banden gelegd. Een van de ernstigste bedreigingen voor de privacy van alle burgers was het gigantische dataverzamelsysteem van de National Security Agency (NSA). Het bestaan van deze militaire inlichtingendienst werd pas in 1982 bij een breder publiek bekend. De immense hoeveelheid persoonlijke gegevens over miljoenen burgers, zowel Amerikanen als niet-Amerikanen, die door dit apparaat door middel van elektronische spionage wordt verzameld is op zichzelf al zorgwekkend. Nog ernstiger is echter het falen van de wettelijke grenzen die namens de burgers waren vastgesteld om het gebruik van die informatie aan banden te leggen. Die barrières tegen misbruik zijn de laatste jaren systematisch afgebroken. Bijzonder verontrustend is dat op deze manier een militaire organisatie vergaande invloed krijgt op de burgers van een democratische samenleving. De aanslagen van september 2001 markeren een stroomversnelling in dit proces. Direct daarna werden twee vergaande wetten aangenomen: de Patriot Act breidde de mogelijkheden om de eigen bevolking onder toezicht te plaatsen sterk uit en bood de mogelijkheid om elke opponent van het regeringsbeleid te definiëren als een potentiële terrorist; de tweede wet hield de oprichting in van het Department of Homeland Security (Departement van Binnenlandse Veiligheid) met vergaande bevoegdheden om onder meer ‘terrorisme’ aan het ‘thuisfront’ te bestrijden.
Deze belangrijke wettelijke stappen gingen vergezeld van een poging vanuit de NSA om het zogenaamde TIA (Total Information Awareness) systeem te introduceren: een grootscheeps onderzoeksprogramma om allerlei persoonlijke gegevens uit tal van databestanden (telefoon, e-mail, kredietgegevens, financieel verkeer) te halen en deze te combineren met data over incidenten zoals aanslagen. Op basis hiervan konden grote groepen mensen in de gaten worden gehouden vanuit een groot aantal invalshoeken. Zelfs kort na de aanslagen van 2001 werd zo’n surveillance programma beschouwd als een te grote bedreiging voor de privacy van Amerikaanse burgers, waardoor het sneuvelde in het Congres. Maar daarmee eindigde de controle op de eigen burgers niet. Integendeel, in het kader van de zogenaamde ‘oorlog tegen het terrorisme’ zijn er steeds meer stappen genomen die via een omweg dezelfde vorm van toezicht als eerder was ontworpen mogelijk maken. Een geheime overeenkomst tussen de NSA en de belangrijkste telecommunicatiemaatschappijen regelde het inrichten van afuistercentra bij de telefooncentrales. Dit was in feite illegaal, maar de aangescherpte FISA amendments ACT van 2008 keurde dit massale bespioneren van Amerikaanse burgers achteraf goed en legde ook de basis om dit in de toekomst te doen, zonder rechterlijke tussenkomst. Zo werd de oorspronkelijke bedoeling van FISA – bescherming van de burgers – ontkracht.
Niet beschermd
Deze uitbreiding van de mogelijkheden tot toezicht op de burgers werd zowel onder president Bush als Obama, die hem in 2009 opvolgde, vergezeld van een grootschalige opwaardering van de geheime status van miljoenen overheidsdocumenten. Door het stempel ‘geheim’ werden documenten steeds moeizamer bereikbaar voor burgers of journalisten, zelfs met de Amerikaanse wet voor de openbaarheid van bestuur. Zo werd het niet alleen moeilijker gemaakt om de overheid en haar handelen van buiten te controleren, maar ook om er achter te komen wat voor gegevens de overheid precies bewaart over de eigen burgers. De regering Obama vervolgde in totaal zes klokkenluiders vanwege overtreding van de Espionage Act uit 1917, ondanks eerdere verkiezingsbeloftes om dat niet te doen.
Het Hooggerechtshof deed in 2006 een uitspraak die de regering ondersteunde. De klokkenluider wordt niet beschermd door de grondwet, zelfs als het gaat om illegale activiteiten van de organisatie waar hij deel van uitmaakt. Deze intimidatiecampagne vergezelde de uitbreiding van de spionagemogelijkheden van de staat. Degenen die zich verzetten, konden onmiddellijk in staat van beschuldiging gesteld worden en als afschrikwekkend voorbeeld worden berecht.
Toch waren er werknemers die niet bereid waren om mee te doen met de grootschalige spionageprogramma’s tegen de eigen bevolking. William Binney, die zelf een deel van de spionageprogramma’s ontwierp, stapte in 2001 uit de National Security Agency en begon er in 2011 in het openbaar over te praten. Bradley Manning, het beroemdste voorbeeld, staat momenteel voor de rechter.
In mei 2013 gaf Tim Clemente, een voormalige contraterrorisme agent van de FBI, een interview aan CNN waarin hij verklaarde dat alle digitale communicatie in de VS – telefoon, e-mail, chatboxen en dergelijke – wordt vastgelegd en opgeslagen. De voormalige AT&T telecommunicatietechnicus Mark Klein had al veel eerder, in 2006, verklaard dat de NSA volledige toegang had tot zowel telefoon als e-mail verkeer verzorgd door dat telecommunicatie bedrijf. Dit alles maakt de onthulling van de Washington Post in 2010, als zouden per dag 1,7 miljard e-mails, telefoongesprekken en andere soorten communicatie worden opgeslagen, geloofwaardig.
Nationale veiligheidsbrieven
De onwil van de regering Obama om in overeenstemming met eerder gemaakte beloftes de verscherpte wetgeving terug te draaien werd bewezen bij twee gelegenheden. De eerste keer was bij de behandeling van de verlenging van de Patriot Act in 2011. Deze wet, eerst aangenomen in 2001 onder invloed van de aanslagen van 11 september, legde de basis voor het grootschalig bespioneren van Amerikaanse burgers door hun overheid, zonder rechterlijke toestemming. Hij gaf de overheid bijvoorbeeld toegang tot de data over zakelijke transacties en het persoonlijke communicatieverkeer, vermoedelijk de wettelijke basis voor het grootscheepse misbruik dat volgde. De telecommunicatiebedrijven moeten hier aan meewerken.
Dat gebeurt door het gebruik van national security letters (nationale veiligheidsbrieven), waarin een organisatie bevel krijgt om de informatie die ze heeft over burgers te overhandigen en dat bovendien niet aan de betrokkenen mee te delen. De tweede gelegenheid was eind 2012 toen de in 2008 aangescherpte FISA amendments ACT in het Congres werd vernieuwd zonder enige wijziging. Hiermee werd de ongecontroleerde voortzetting van het afluisterprogramma van Amerikaanse burgers mogelijk gemaakt. Pogingen van twee senatoren om via amendementen de wetgeving aan te passen door een meldingsplicht van het aantal afgeluisterde Amerikanen, plus het openbaar maken van de geheime rechterlijke uitspraken die dit afluisteren mogelijk maakte, mislukten.
De regering Obama, gesteund door een meerderheid van Republikeinse en Democratische senatoren, spande zich in om elke controle onmogelijk te maken. De grondwet schendende houding van het Amerikaanse Congres en de misstappen van de rechters van het geheime speciale Foreign Intelligence Surveillance Court heeft kennelijk iemand doen concluderen dat er bewijzen naar buiten moesten worden gebracht.
Het Britse dagblad The Guardian en de Washington Post onthulden begin juni een rechterlijk bevel afkomstig van het gerechtshof aan de telecommunicatiemaatschappij Verizon, waarin deze het bevel krijgt om miljoenen zogeheten metadata, bestaande uit informatie over de telefoongesprekken inclusief de unieke locatie van de telefoon, het tijdstip van bellen en de lengte van het gesprek aan de NSA te overhandigen (de identiteit van gebruiker en de inhoud van het gesprek worden niet doorgegeven). Een dag later volgden bewijzen van de samenwerking tussen de internetgiganten Google, Facebook en Apple met dezelfde organisatie.
Daarmee werd aangetoond dat de privacy van miljoenen burgers, zowel Amerikanen als de buitenlanders waarmee ze contact hadden, massaal geschonden is. Gezien de eerdere verklaringen van de klokkenluiders en deze informatie, is nu duidelijk dat in plaats van de traditionele en juridisch gecontroleerde opsporing van individuen op grond van verdenkingen, er miljoenen burgers in de gaten worden gehouden en geregistreerd. Hopelijk zal de verontwaardiging hierover de Westerse landen die hierin hebben samengewerkt – de afluisterdiensten in Nederland zijn hier logischerwijs ook bij betrokken – dwingen om een stap terug te doen. Daarvoor zijn zowel een zeer wantrouwend parlement als media – zowel de gevestigde als de sociale – broodnodig. De prijs voor hun falen wordt betaald door de klokkenluiders zoals Bradley Manning.
Vredesmagazine