Het is een gemeenplaats geworden dat het Amerikaanse leger het machtigste ter wereld is, niet alleen in de Amerikaanse publieke opinie, maar ook in die van de rest van de wereld.
De reden daarvoor is niet moeilijk te begrijpen: de tv-schermen projecteren het beeld van een immense oorlogsmachine die waar ook ter wereld elke willekeurige vijand kan verslaan en elke aangewezen locatie kan veroveren en bezetten. Deze beeldvorming is echter gebaseerd op een simplistisch concept van militaire macht en kan niet verklaren waarom er al vanaf mei dit jaar in Irak elke dag gemiddeld één of twee Amerikaanse soldaten worden gedood door een verzet dat kennelijk niet verslagen is. Deze beschouwing heeft tot doel om de betekenis van zulke ‘militaire macht’ te doorgronden en vooral ook de politieke beperkingen ervan aan te geven.
Lessen uit de geschiedenis
Het Amerikaanse leger is een beroepsleger. Dat was niet altijd zo, tot 1973 bestond het uit dienstplichtigen. Daardoor was het vroeger vrij hecht verankerd in de bevolking. Dat had diepgaande gevolgen voor de betrokkenheid van de civiele maatschappij bij de oorlogen die meestal ver van de Amerikaanse kusten plaatsvonden. Als er grote aantallen doden en gewonden terugkwamen, raakte dat een groot deel van de samenleving en dus ook de politiek. De leiders die de soldaten wegstuurden om te vechten werden immers verantwoordelijk gehouden voor het welzijn van de troepen en dit beïnvloedde de kansen voor hun herverkiezing.
Deze verankering werd na het afschaffen van de dienstplicht verzwakt, maar door het reservistensysteem bestaat er nog steeds een (minder omvangrijke) connectie tussen de soldaten en het thuisfront.
De rekruten van het beroepsleger zijn overwegend en onevenredig afkomstig van de lagere sociale klassen, veelal etnische minderheden. Net als in de Vietnam tijd geldt: de armeren moeten naar het front, de middenklasse en de rijken blijven veilig thuis. Als deze indruk onder een deel van de bevolking gaat leven, kan dit politieke problemen veroorzaken. Maar dit wordt in de VS weer sterk gerelativeerd, doordat het overgrote deel van de armste lagen van de bevolking juist niet deelnemen aan de verkiezingen.
In het leger zelf is het lage scholingspeil van groot belang voor de trainingsmethoden en de militaire doctrine, zeker als er met zeer geavanceerde technologie wordt gewerkt. Deze is nu zo ver gevorderd dat er steeds meer specialistisch opgeleide burgers in het leger nodig zijn om bepaalde wapensystemen te bedienen, te onderhouden, dan wel te repareren. Hoewel deze burgers meestal niet in gevechtsfuncties zitten, is hun status ten tijde van oorlog twijfelachtig, aangezien ze de facto huurlingen zijn. Een groot aantal functies van het Amerikaanse leger wordt overgedragen aan bedrijven. Dit wordt gepresenteerd als een vorm van bezuiniging.
De ontwikkeling die het Amerikaanse leger de laatste anderhalve eeuw heeft doorgemaakt weerspiegelt de ontwikkeling van de maatschappij en meer specifiek de economie waar ze uit voorkomt. Het gaat om een organisatie die steeds meer steunt op machines, technologie en immense vuurkracht en minder op het aantal soldaten.
Deze technologische geavanceerdheid of overweldigende materiële superioriteit en vuurkracht (ten opzichte van de tegenstanders) is in de geschiedenis steeds een kenmerk van het Amerikaanse leger geweest. De militaire doctrine van de VS was altijd geënt op het behouden van Amerikaanse levens. De tactieken waren ontworpen om het aantal dode en gewonde Amerikaanse soldaten te beperken, door gebruik van massale vuurkracht om tegenstand te breken.
Deze ontwikkeling werkte prima in gevechten tegen conventionele legers, maar niet in een guerrillaoorlog zoals in Vietnam. Het gebruik van meer vuurkracht om de eigen levens te sparen resulteerde daar immers in grote aantallen burgerdoden en gewonden, plus aanzienlijke vernietiging van de omgeving. Gezien de aard van die oorlog, waar de steun van de plaatselijke bevolking cruciaal was, kon dit alleen maar averechts werken. Het grootste deel van de Vietnamese bevolking keerde zich tegen de Amerikaanse troepen, die door hen als bezetters werden gezien.
Cruciaal waren de grote aantallen Amerikaanse doden en gewonden. Dat leidde tot twijfel onder het publiek over de rechtvaardigheid van de oorlog. De dienstplicht bestond gedurende het grootse deel van deze oorlog. Van belang is dat de kinderen van de middenklasse ofwel deserteerden en weigerden te vechten, ofwel tegen hun zin bij de oorlog betrokken waren. Dit had een direct effect op de kiezers.
Een centrale rol hierbij speelde de manier waarop in beide maatschappijen met de dood als gevolg van oorlogshandelingen werd omgegaan. De Amerikaanse maatschappij kan, onder andere vanwege de boven beschreven geschiedenis, geen grote aantallen oorlogsslachtoffers (zowel de doden als de gewonden en verminkten) accepteren. Dit werkt in de politiek op allerlei manieren door. Bijvoorbeeld als een rem op het beginnen van een oorlog waarbij veel grondtroepen worden gebruikt. Of tijdens een oorlog, als het aantal doden te veel oploopt voor het thuisfront, waardoor politici gedwongen worden kritische vragen te gaan stellen aan de regering over het beleid. Deze fase wordt momenteel in de VS doorlopen ten aanzien van Irak.
Deze processen werkten op allerlei manieren ook door in het leger zelf: in de moraal, de gevechtsdoctrine, de tactiek. Het VS-leger had (en heeft) een immense logistieke staart nodig om een betrekkelijk klein aantal gevechtssoldaten te laten functioneren (rond 1 op 10). Veel middelen werden vastgelegd in een immense vuursteun voor het front (artillerie en luchtsteun), in combinatie met een bijzonder hoog peil van voorzieningen: snelle medische evacuaties, comfort aan het front, lange rust- en herstelperioden. Vergeleken met de Tweede Wereldoorlog en de Koreaanse oorlog was de verzorging van de VS-soldaten reeds in Vietnam immens verbeterd. Desondanks waren de Amerikanen vaak bezig met het aantal dagen dat nog resteerde van hun tour of duty voordat ze naar huis mochten.
De Noord-Vietnamese soldaten en de Vietcong hadden een veel hoger percentage gevechtstroepen en een bijzonder laag verzorgingspeil. Bovendien hadden ze een grotere bereidheid om te sterven voor hun zaak, die ze zagen als de verdediging van hun land.
Lessen voor het VS-leger
De Amerikaanse legerleiding en de politieke leiding hebben na de nederlaag in Vietnam hieruit lering getrokken en besloten dat een aantal zaken moesten verbeteren om herhaling te vermijden:
- de constructie van een bruikbare motivatie, die aan het publiek verkocht kan worden in de aanloop naar een oorlog;
- maximale controle van de informatie naar het thuisfront over een oorlog;
- maximale beperking van het aantal Amerikaanse doden en gewonden;
- maximale beperking van het aantal vijandelijke burgerdoden of anders volledige controle over alle informatie daarover;
- afhandeling van een oorlog in de kortst mogelijke tijd.
Deze elementen kunnen onmogelijk allemaal optimaal worden gecontroleerd, daarvoor bestaat er teveel weerstand in de Amerikaanse maatschappij, dus is het vijfde punt van groot belang voor de eerste vier.
Van belang is verder het militair-technische niveau van het Amerikaanse leger, dat vaak gezien wordt als de enige belangrijke factor. Toch is de relatie met de politiek en tussen leger en burgerbevolking belangrijker. Om die reden is de rol van de media ook van cruciaal belang.
Technische vaardigheden
Het is beslist waar, dat de militair-technische kant van het Amerikaanse leger tot een zeer hoog niveau is ontwikkeld, onder meer omdat de ontwerpers van de Amerikaanse doctrine (de schrijvers van de opleidingshandboeken van de militaire academies) de krijgsgeschiedenis goed hebben bestudeerd. Men heeft bijvoorbeeld de coördinatie van verschillende takken van een leger (tanks, infanterie, artillerie, luchtmacht, genie) tot een hoge mate van perfectie ontwikkeld, zodanig dat bijzonder kleine eenheden zeer snel vuursteun kunnen inroepen tegen een vijand in de nabije omgeving, evenals gespecialiseerde middelen voor specifieke problemen.
De Amerikanen hebben het Blitzkrieg-concept uit de Tweede Wereldoorlog verder geperfectioneerd met technische middelen, zodat nu niet alleen de elementen van het leger op elkaar kunnen worden afgestemd, maar ook bijvoorbeeld de samenwerking van elitetroepen met plaatselijke bondgenoten kan worden begeleid. De beste illustratie dat men dit bijna volmaakt onder de knie heeft, is het inroepen van luchtsteun uitgevoerd door een vliegtuig voor bijvoorbeeld special forces in de bergen van Afghanistan, waarbij het gaat om precisiegeleide bommen op afzonderlijke doelen. De rol van de verbindings- en verkenningssatellieten is ook bijzonder belangrijk. Dat is één van de reden dat de VS de ruimte wil domineren en een apart Ruimte Commando heeft ingesteld om dat te regelen.
Het hele leger wordt steeds meer een organisch geheel met componenten die nauw samenwerken, niet alleen om doelen te zoeken en te vechten maar ook inlichtingen te verzamelen en te verspreiden. Dat is althans de theorie. Het is de vraag of het altijd zo werkt. Het menselijk aspect verdwijnt niet, zoals geïllustreerd door het neerschieten van eigen vliegtuigen door luchtafweerbatterijen vanwege menselijke fouten, of het bombarderen van eigen personeel.
De Amerikaanse ‘overwinning’ in Irak
Deze technologische hoogstandjes hebben uiteraard hun eigen beperkingen, die nog niet zichtbaar zijn geworden, omdat tot nog toe een gelijkwaardige tegenstander ontbreekt. Daarom konden de Amerikaanse overwinningen in de oorlogen van de laatste paar jaar worden toegeschreven aan militair-technologische perfectie. Daar kunnen desalniettemin grote vraagtekens bij geplaatst worden.
In het geval van het Iraakse leger stonden pogingen in 1990 en 2003 om een conventioneel gevecht aan te gaan met het Amerikaanse leger gelijk aan zelfmoord. Daar ligt een cruciaal tactisch concept aan ten grondslag: Amerikaanse eenheden hebben de verkenningsmiddelen om op grote afstand vijandelijke eenheden te vinden, en de wapensystemen om ze op afstand te vernietigen voordat hun eigen troepen of materieel in gevaar komen. Het is dus beslist waar dat elke poging om een conventioneel gevecht aan te gaan met het Amerikaanse leger zinloos is.
In Irak heeft het grootse deel van het Iraakse leger dan ook niet gevochten, zelfs niet het grootste deel van de beter opgeleide eenheden van de Republikeinse Garde. De enige omstandigheden waarin wel enige tegenstand kon worden geboden, traden op in locaties waar kleine groepen loyale Baath-eenheden dichtbij de Amerikaanse troepen konden komen. Zolang deze echter ontplooid waren om een conventionele oorlog te voeren, had dit slechts een marginaal effect. In Bagdad zelf is er geen serieuze poging ondernomen om een stadsoorlog te beginnen: dat zou immers de uitwerking van de Amerikaans wapensystemen deels hebben geneutraliseerd. Latere onthullingen wijzen erop dat de generaals van een aantal belangrijke eenheden rondom Bagdad zijn omgekocht om hun troepen naar huis te sturen.
Sindsdien heeft zich een guerrillaoorlog ontwikkeld die de eerdere conventionele overwinning teniet dreigt te doen. Het is zelfs mogelijk dat er een strategie was om geen conventionele weerstand te bieden nadat Bagdad bereikt was, maar over te gaan op onconventionele oorlogvoering.
Overwinning
Beslissend in deze discussie is de definitie van een overwinning. Op 1 mei werd door president Bush op het dek van een vliegdekschip een overwinningstoespraak gehouden. Bush had in zoverre gelijk dat de conventionele gevechtshandelingen voorbij waren. Dat wil zeggen: Irak was binnengevallen, het conventionele leger verslagen, de hoofdstad en alle andere strategische doelen (olievelden, waterwegen, energiecentrales, verbindingen) ingenomen. Daarna is een ander soort oorlog begonnen die de Amerikaanse legerleiding later heeft erkend als een guerrillaoorlog. De oorlog in brede zin is dus niet voorbij, omdat delen van de Iraakse maatschappij (vooral afkomstig van de soennitische bevolkingsgroep) de aanwezigheid van de VS niet accepteren en dus aanslagen uitvoeren op VS-troepen en allen die ze zien als daarmee verbonden.
Dit betekent dat aan de minimale voorwaarden om een oorlog tot een succesvol einde te brengen, niet is voldaan. Dat is de politieke acceptatie van de nederlaag door de overwonnen bevolking, met al haar instituties. De politieke terugslag is begonnen, de eerder beschreven politieke factoren zijn in werking gesteld.
Shock and awe is wellicht vooral een propagandistisch concept voor het thuisfront. Het is van geen belang dat er een militair-technische overwinning wordt behaald als het thuisfront denkt dat er een nederlaag is geleden, of dat een oorlog te lang duurt en uitzichtloos is, of dat er te veel doden zijn gevallen. Bij dat laatste is de verhouding tussen gedode vijanden en Amerikanen volkomen irrelevant. Al zijn er tien keer zoveel vijanden gedood, toch kan de perceptie van hoge verliezen aan eigen kant ernstige binnenlandse gevolgen hebben.
Fataal is het als de indruk ontstaat, als zou de leiding niet patriottisch zijn, de argwaan dat de oorlog om andere motieven wordt gevoerd, waarbij de levens van de soldaten minder of niet belangrijk zijn. De kwestie van de ‘verdwenen krijgsgevangenen’ in Vietnam en de manier waarop die een rol ging spelen in de VS-politiek is een illustratie van dit principe.
Dit alles maakt controle over de media bijzonder belangrijk. Daar ligt een deel van de sleutel om de Amerikaanse publieke opinie te beïnvloeden.
Slachtoffers en doden
Er bestaat ook een wisselwerking tussen het aantal doden en gewonden en het gebruik van vuurkracht. In een oorlogssituatie worden wapens met een grote vernietigingskracht (daisy cutters, fuel-air explosives, thermobarische (druk)bommen, clusterwapens, napalm, verarmd uranium) sneller ingezet als er tegenstand is. Dit betekent dat het aantal vijandelijke doden in zo’n situatie oploopt (als er bijvoorbeeld Amerikaanse doden zijn gevallen, of in een situatie waar grote spoed vereist is). Gebruik van die massale vuurkracht is ook een manier om Amerikaanse levens te redden. Als dat een toename inhoudt van ‘bijkomende schade’ (collateral damage) dan wordt dat ingecalculeerd in de zin van negatieve publiciteit – tenzij het geheim kan worden gehouden.
Onder omstandigheden van een guerrillaoorlog werkt dit door in de rules of engagement – de omstandigheden waaronder het vuur mag worden geopend, die beperkingen opleggen aan soldaten.
Asymmetrische oorlogvoering
Het is geen algemeen principe dat het Amerikaanse leger elke oorlog wint vanwege zijn militair-technologische perfectie. Zodra de boven geschetste processen in werking treden, ontstaan politieke problemen niet alleen in het oorlogsgebied maar ook in de VS zelf. De crux van deze zogenaamde asymmetrische oorlogvoering is nog altijd het gebruik maken van de zwaktes van de tegenstanders: dat is een oud principe van oorlogvoering. De asymmetrie zit niet zozeer in de verschillende militaire tactieken of strategieën, maar in de relatie tussen militaire strategie en politiek. Die valt te definiëren als het gebruik maken van militaire tactieken en strategieën om een politiek effect te bewerkstelligen, dat de militaire strategie van de opponent vergaand beïnvloedt.
De Vietnamese generaal Giap gebruikte exact dit principe in het Tet-offensief in 1968: de beeldvorming van gevechten in de steden van Zuid-Vietnam, de centra van de VS-macht en -aanwezigheid in Vietnam werd door de media in de VS omgezet in de indruk dat alles verloren was – het befaamde commentaar van Walter Conkrite was van groot politiek belang, omdat deze gezaghebbende commentator jarenlang vóór de oorlog was geweest. De daaropvolgende militaire overwinning op de troepen van de Vietcong kon de politiek strategische nederlaag van de VS niet meer tenietdoen en kostte Johnson het presidentschap. De terugtocht van VS troepen werd onvermijdelijk, beide presidentskandidaten moesten dit bij de verkiezingen in 1968 beloven.
De bezetting van Irak
De grote vraag in Irak is of er een soortgelijke ontwikkeling op gang is gebracht. Hoewel de vergelijking met Vietnam her en der wordt gemaakt, zijn er verschillen. De Vietnamese guerrilla steunde deels op een cruciale politieke component: de steun van de bevolking die zich tegen de Amerikaanse bezettingsmacht en haar bondgenoot, de Zuid-Vietnamese regering keerde. In Irak is de bevolking verdeeld: de guerrilla heeft een politieke basis in de soennitische bevolking in centraal Irak. De Koerden zijn pro-Amerikaans, de sjiitische bevolking grotendeels neutraal. De operaties bestaan overwegend uit aanslagen die tot doel hebben om de bezettingsmacht en alles wat beschouwd wordt als ondersteuning van die bezettingsmacht te treffen: dus de VN, hulporganisaties, buitenlandse ondernemingen, soldaten van bondgenoten.
Daarnaast worden aanvallen ondernomen op de oliepijpleidingen in het bezette Irak. Het onmiddellijke effect is het onderbreken van de olietoevoer naar de energiecentrales. Dat is ernstig, maar kan worden gecorrigeerd. Veel erger is de aantasting van de politiek-economische bezettingsstrategie van de VS, die is gebaseerd op de exploitatie van de Iraakse oliebronnen en de export van deze olie. Elke vooruitgang is daarop gebaseerd, inclusief het aantrekken van internationale investeerders, die boven alles stabiliteit begeren.
Het opzetten van een pro-Amerikaans bewind dat het mogelijk moet maken om VS-troepen terug te trekken is daar weer aan gekoppeld. Degenen die de aanvallen beramen willen ongetwijfeld dit proces ontwrichten.
Op deze manier van oorlog voeren heeft het Amerikaanse leger geen antwoord, behalve de primitieve reactie van represailles in de omgeving van de aanslagen, doorzoeken van huizen en arrestaties en zelfs weer beperkte bombardementen met artillerie en vliegtuigen. Maar inlichtingen over de daders zijn cruciaal en kunnen alleen worden ingewonnen bij een bevolking die meewerkt. De achterliggende politieke vraag is dus of de bezettingsmacht een politiek kan voeren die aanvaardbaar is voor de soennitische bevolking en tegelijkertijd de sjiieten en Koerden te vriend kan houden.
In feite komt deze politieke vraag steeds weer terug bij elke militaire operatie die uitloopt op een bezetting. De Amerikaanse regering heeft een beleid ingevoerd dat verdacht veel lijkt op ouderwets kolonialisme. Volgens een goedgelovige theorie die nog steeds door sommige politici wordt aangehouden is het de VS te doen om de vestiging van democratie in andere landen. Volgens anderen gaat het simpelweg om controle over cruciale locaties of hulpbronnen. In beide gevallen is het zeer de vraag of de plaatselijke bevolking een bezettingsmacht op haar grondgebied aanvaardt. Daarmee belandt het Amerikaanse leger in dezelfde problematiek als koloniale bezetters in vroegere tijden. Deze politieke doelen en de weerslag van de militaire doctrine op de binnenlandse politiek zijn van beslissend belang voor het succes of falen van de militaire doctrine van het Amerikaanse leger.
VD AMOK