11 september en de internationale politiek

De aanslag op de symbolen van de Amerikaanse militaire en economische macht – het Pentagon en het World Trade Centre – op 11 september jl. markeert een omslagpunt in de internationale politiek.

Het is echter nog onduidelijk welke kant het opgaat. Een cruciale vraag is of de VS vasthouden aan het unilateralisme van de afgelopen drie jaar, of dat ze op essentiële punten hun beleid wijzigen in de richting van multilateralisme. De tekenen wijzen erop dat dit laatste niet het geval is.
De Amerikaanse regering voerde voor 11 september een koers die onmiskenbaar tot doel had om Amerikaanse doelstellingen na te streven zonder acht te slaan op de belangen van andere landen. Dit is herhaaldelijk tot uiting gebracht door Amerikaanse regeringswoordvoerders, slechts gerelativeerd door een met de mond beleden noodzaak voor overleg met de bondgenoten. De voormalige of toekomstige concurrenten – Rusland en China – werden sowieso genegeerd.
Deze lijn kenmerkte de opstelling van de VS in een reeks onderhandelingen, waaronder die over het Internationaal Strafhof, de Kyoto-overeenkomst over het klimaat en overeenkomsten om de productie en verspreiding van chemische en biologische wapens in te perken. Dit alles werd bekritiseerd, afgezwakt, dan wel geblokkeerd door de Amerikaanse regering. Het Teststopverdrag (tegen het nemen van atoomproeven), ondertekend door de VS, werd in 1999 niet geratificeerd door de Amerikaanse Senaat. De kwestie van het raketschild en de wens om het ABM-verdrag af te schaffen was slechts de laatste stap in een reeks.

De aanslagen van 11 september, stellen nogal wat opiniemakers, hebben dit alles veranderd. De VS heeft een coalitie tot stand gebracht die tot doel heeft het ’terrorisme’ te bestrijden. Het eerste doelwit van die coalitie werd Afghanistan, door toepassing van de eenvoudige politieke formule: terrorisme = Al-Qaeda netwerk = Taliban regering = allen die de Taliban steunen.
Zoals bekend wordt iedereen die het niet eens is met deze logica door de Amerikaanse regering in de hoek van de tegenstanders gezet. In het gevaarlijke simplisme van de hoofdstroom van de publieke opinie gaat het hier om een strijd van goed tegen kwaad, waar alleen het ter discussie stellen van het uitgangspunt van de regering in de VS al snel als hoogverraad wordt gedefinieerd.

Internationale politiek en olie
Opmerkelijk is dat dit debat nauwelijks gaat over de politieke of economische belangen van de betrokken landen, vooral de VS en Rusland. Rusland en de VS zouden nu bondgenoten zijn in een coalitie tegen het terrorisme, dus deel van dezelfde strijd tegen het ‘kwaad’.
Daarmee wordt de eerdere veroordeling van het Amerikaanse unilateralisme vergeten door de internationale politiek. Dat unilateralisme had te maken met een welbegrepen eigenbelang, waarin de controle over de wereldenergievoorziening (olie) beslissend is.
De oliepolitiek is de laatste weken wel genoemd als achtergrondfactor, maar de speciale rol die het in het Afghanistan-conflict speelde is pas bekend geworden door de onthullingen van Franse veiligheidsexperts, tevens (ex)werknemers van de inlichtingendienst, Brisard en Dasquie, over de onderhandelingen die tussen de Taliban en de Amerikaanse regering gevoerd werden in de laatste jaren, tot vijf weken voor de aanslag van 11 september. (1) Uit het door de Franse analisten geschetste beeld komt naar voren dat de Amerikaanse regering een machtspositie in Centraal-Azië wil opbouwen om de aanvoer van olie en gas uit de velden rondom de Kaspische zee in Turkmenistan, Kazachstan en Oezbekistan te controleren. (2)

Al sinds het eind van de Koude Oorlog woedt een politieke en economische strijd over de exportroute van die olie naar het Westen, via Russisch grondgebied of Turkije, of Iran. Een aanvulling of alternatief daarvoor zou de zuidoostelijke export via Pakistan naar de Indiase Oceaan kunnen zijn. Die route loopt via Afghanistan en was dan ook, volgens de Franse auteurs, onderwerp van belangrijke onderhandelingen met de Taliban. Eerst met de regering Clinton, die ze afbrak door de aanslagen op de Amerikaanse ambassades van 1998, waarna ze dit jaar onder de nieuwe president Bush werden hervat.
De kwestie van de mensenrechten onder het Taliban regime (en nog specifieker vrouwenrechten) speelde geen enkele rol in deze onderhandelingen. De cruciale ruil betrof economische hulp en erkenning tegen een veilige doorgang van olie en gas naar Pakistan via Afghaans grondgebied. Daar werd ook een politieke eis aan toegevoegd: het installeren van een coalitieregering. Aangezien de Taliban door hun sterk repressief bewind een aanzienlijke mate van stabiliteit hadden bewerkstelligd was dit kennelijk een aantrekkelijke optie.

Cruciaal verstorende factor was vermoedelijk de aanwezigheid van Al-Qaeda, oftewel Osama Bin laden, die Afghanistan had uitgekozen als basis voor zijn anti-Amerikaanse activiteiten elders. Volgens een door Brisard en Dasquie aangehaalde onderdirecteur van de FBI waren de belangen van de oliemaatschappijen en de rol van Saoedi-Arabië het belangrijkste obstakel voor zijn onderzoek naar islamitisch terrorisme. Hij nam afgelopen juli ontslag vanwege deze obstructie.
Een beslissende wending in de gebeurtenissen kan zijn dat de Al-Qaeda overtuigd raakte dat de Amerikaanse regering van zins was om Afghanistan aan te vallen (omdat de onderhandelingen over de uitlevering van Osama Bin Laden vastzaten). De Al-Qaeda koos ervoor lang voorbereide plannen in werking te stellen en zelf de eerste klap uit te delen. De Amerikaanse reactie daarop was voorspelbaar en vermoedelijk voorzien door de strategen van Al-Qaeda. Men calculeerde wellicht dat Amerikaans optreden tot gevolg zou hebben dat sterke antiwesterse krachten zich met de oorlog zouden gaan bemoeien.
Dat kan nog steeds: de Amerikaanse aanval op Afghanistan kan uitmonden in een escalerende confrontatie tussen antiwesterse moslims in een aantal landen en hun prowesterse regeringen die het deksel op de pan proberen te houden. Van belang zijn de Westerse politiek ten aanzien van de Israëlisch-Palestijnse kwestie en de Amerikaanse aanwezigheid in Saoedi-Arabië.

De Amerikaanse oliepolitiek in Centraal-Azië is door de aanslag niet wezenlijk veranderd. De aanslag was eerder een excuus voor de VS om met binnenlandse en buitenlandse steun in Afghanistan orde op zaken te stellen. Franse bronnen gaven in september in Le Monde al aan dat er afdoende redenen waren om ook Saoedi-Arabië aan te vallen, omdat een deel van de financiële middelen van de terroristen uit Saoedi-Arabië afkomstig waren. Maar daarover heerst bij de Amerikaanse regering grote terughoudendheid.
In de Verenigde Staten is in het voorbijgaan de defensiebegroting verhoogd, heeft de CIA weer de formele bevoegdheid om te moorden gekregen en is een draconische wetgeving aangenomen waarmee de binnenlandse oppositie tegen het nationale beleid kan worden gesmoord.

Europese politiek
De Europese NAVO-bondgenoten hebben deze Amerikaanse politiek met enig enthousiasme gevolgd. In eerste instantie door de kritiekloze aanvaarding (zonder een bewijs te eisen) van de Amerikaanse bewering, als zou Osama Bin Laden en zijn organisatie de dader van de aanslag zijn, in de tweede plaats door Afghanistan aan te wijzen als beschermer van Al-Qaeda. Het in werking stellen van artikel V van het Atlantisch Verdrag aangaande bijstand voor de VS, als zijnde een aangevallen NAVO-bondgenoot, was het formele sluitstuk van dit beleid.
Deze stap verzorgde de politieke rugdekking die de VS nodig had om haar offensief tegen Afghanistan in werking te stellen. Dit had het grote voordeel dat de oorlog militair gezien door de VS met een eenduidige bevelsstructuur kon worden gevoerd, zonder de bondgenoten als lastige pottenkijkers. Aan een tweede Kosovo-oorlog, oftewel oorlog via overlegcommissie, hadden de Amerikanen geen behoefte.
De Europeanen zijn op een merkwaardige manier meegesleurd in het Afghaanse avontuur. Terwijl de VS nauwelijks grondtroepen inzet lijken het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland bereid om zulke troepen te leveren, kennelijk om een zekere invloed te behouden. Kleinere landen zoals Nederland leveren troepen elders om Amerikaanse eenheden vrij te maken.

Rusland heeft een sleutelrol als wapensmid voor de Noordelijke Alliantie, en wendt haar invloed in Centraal-Azië aan om een beperkte Amerikaanse aanwezigheid toe te staan. De vraag is of dit ook zover gaat dat de Kaspische olie wordt geëxporteerd langs een ‘Amerikaanse route’ – een prowesters Afghanistan en Pakistan. Vooralsnog lijkt dat onwaarschijnlijk.
Opmerkelijk is de rol van de Britse politiek in de crisis. Ogenschijnlijk lijkt deze de slippendrager van de Amerikaanse te zijn. Maar tegelijkertijd wordt door de Britse regering gepleit voor nauwere samenwerking tussen de NAVO en Rusland. (3) Dit is een nauwelijks verborgen poging om de Europese rol richting Rusland te versterken. Een intrigerend opinieartikel geschreven door defensie-expert Charles Grant in het Britse dagblad The Independent van 16 oktober jl. wees al op de transformatie van de NAVO naar een politiek eerder dan een militair verbond, gezien de vrijblijvendheid, waarmee de bijstandsverplichting van artikel V van het Atlantisch verdrag in de praktijk werd gebracht voor Afghanistan. De beperkte Europese militaire inbreng is, zo gezien, niet meer dan een poging om politieke invloed uit te oefenen op de VS, die zoals altijd haar eigen gang gaat.

Intussen probeert de regering van president Poetin maximale winst te slaan uit de crisis door steun voor de oorlog tegen het terrorisme te combineren met oppositie tegen het raketschild. In Texas werden in november door Poetin en Bush unilaterale verklaringen over reducties in de nucleaire bewapening gemaakt zonder dit verdragsmatig vast te leggen. Het eerder gemaakte dreigement van Bush om uit het ABM verdrag te stappen lijkt op de lange baan te zijn geschoven.
In Azië speelt Rusland een rol in de diplomatieke manoeuvres rond de totstandkoming van een overgangsregering in Afghanistan. Intussen wordt de Noordelijke Alliantie gebruikt als buffer tegen islamitische extremisten in de voormalige sovjet gebieden, de grensstaten van Rusland. De deelname aan de coalitie tegen het terrorisme geeft Rusland, net als China, de mogelijkheid om haar eigen strijd tegen binnenlandse vijanden zoals de Tsjetsjeense rebellen, te legitimeren. De tweede pilaar van deze politiek is het afgrendelen van de Amerikaanse invloed om de eigen invloed op de olieroutes te behouden. De Great Game is nog lang niet voorbij en te vrezen valt dat deze manipulaties een versplinterd Afghanistan tot gevolg hebben. De bevolking zal daar de trieste gevolgen van ondervinden.

Noten:
1. Zie ‘Quand Washington negociat avec les talibans’; Le Monde 12 november 2001, en Inter Press Service 15.11.2001, AD 19.11.2001
2. Voormalig Nationaal Veiligheidsadviseur onder President Carter, Zbignew Brezinski, had hier al openlijk op aangedrongen in zijn boek: The Grand Chessboard – American Primacy and its geostrategic Imperatives; Basicbooks, 1997, New York.
3. ‘Londres veut intensifier les liens entre Russie et OTAN’; Le Monde 18/19 nov. 2001

VD AMOK