In het debat over de oorlog in Irak speelt in de anti-oorlogsbeweging een bijzonder belangrijke vraag op de achtergrond mee: is de Iraakse bevolking er beter of slechter aan toe?
Deze vraag slaat twee andere vragen over, waar in het verleden al veel over gediscussieerd is: Bestaat er zoiets als een rechtvaardige oorlog? En zo ja, geldt dat voor de oorlog in Irak?
De voorstanders van de oorlog, die tegen het Iraakse regime was, zullen deze vragen positief beantwoorden, en neigen er daardoor ook toe om de toekomst van de Iraakse bevolking rooskleurig af te schilderen. Ze waren voor de Anglo-Amerikaanse invasie en zijn vermoedelijk niet van positie veranderd. Alleen werd het argument van massavernietigingswapens in Irak steeds meer genuanceerd en is het zelfs verdwenen. Met de publicatie van elk bewijsstuk over de leugens die door de verschillende betrokken regeringen inclusief de Nederlandse verspreid zijn, verschuift de argumentatie steeds meer naar het potentiële gevaar dat de regering van Saddam Hoessein zou hebben gevormd, dan wel de repressie die het uitoefende. Speculatie en vooronderstellingen hebben de feiten verdreven. De tegenstanders van weleer hebben wat betreft de casus belli, volledig gelijk gekregen. Er was geen formele rechtvaardiging van de oorlog, de oorlog is volgens de maatstaven van internationaal recht, illegaal.
Maar de tweede vraag, die ook door de voorstanders wordt opgeworpen, is niet zo makkelijk te beantwoorden. Ze stellen dat de verdrijving van het regime van Saddam Hoessein hoe dan ook een zege is: de bevolking heeft het beter gekregen of zal het beter krijgen. De repressie onder Saddam Hoessein was zodanig dat de nieuwe situatie alleen maar vooruitgang kan betekenen, volgens deze argumenten.
Deze repressie is een ontegenzeggelijk deel van de Iraakse ervaring en Saddam Hoessein is terecht als een bloedige dictator neergezet. Maar of de invasie en de bezetting een verbetering in het leven van de Iraakse bevolking hebben teweeggebracht, valt te betwijfelen. Over de omstandigheden van de burgerbevolking zijn recentelijk drie rapporten verschenen, die bij elkaar een zwart beeld geven.
Meer doden
In oktober verscheen een rapport van UNESCO waarin ze op grond van cijfers aangeeft dat de kindersterfte onder de Iraakse bevolking al sedert de negentiger jaren omhoog gaat. “Since 1990, Iraq has experienced a bigger increase in under-five mortality rates than any other country in the world and since the war there are several indications that under-five mortality has continued to rise,” aldus Roger Wright, UNICEF’s vertegenwoordiger voor Irak. (1) Het sterftecijfer van kinderen tot vijf jaar in het zuiden en midden van Irak zou in de negentiger jaren gestegen zijn van 56 tot 131 per 1000 geboortes. Een belangrijke oorzaak van die stijging waren de sancties tegen Irak, die formeel tot doel hadden het Iraakse regime te beletten strategische goederen voor de productie van massavernietigingswapens te importeren, maar die in werkelijkheid vernietigende gevolgen hadden voor de bevolking en de medische infrastructuur. Het verantwoordelijke VN-hoofd van het programma, Dennis Halliday, nam ontslag vanwege dit feit. Momenteel schat UNICEF het dodental op 125 per 1000 geboorten. Dit zou deels veroorzaakt zijn doordat moeders vanwege de onveilige situatie geen of minder gebruik maken van de geboorteklinieken. De oorlog heeft dus geen verbetering in dit cijfer gebracht.
Een onderzoek van de Britse tak van de IPPNW, Medact (2) geeft een deel van de verklaring: de schrijvers concluderen dat de medische infrastructuur die in Irak al voor een belangrijk deel was afgebroken, sedert de oorlog begon in maart 2003 verder is gedegradeerd. De oorlog verergerde de gezondheidssituatie en beschadigde de mogelijkheden voor de Iraakse maatschappij om de gezondheidszorg te herstellen. Boven op alle andere ellende is er een direct gezondheidsgevaar voor de Iraakse bevolking.
Tenslotte publiceerde het gezaghebbende Britse blad The Lancet een onderzoek van Amerikaanse artsen naar de oorzaken van de sterftecijfers in Irak over de afgelopen drie jaar (jan 2002-sept 2004) (3). Hun bedoeling was om na te gaan of er een verandering heeft opgetreden sedert de invasie. Zij concluderen dat dit inderdaad het geval is, de kans op overlijden werd sedert de invasie 2,5 keer hoger geschat; er zouden 98.000 Irakezen, waarschijnlijk grotendeels burgers, meer gestorven zijn in de periode na de oorlog, vergeleken met dezelfde periode daarvoor. Na het begin van de oorlog werd geweld, meestal door militaire acties zoals bombardementen, de belangrijkste doodsoorzaak. Hoewel de gebruikte onderzoeksmethodiek onmogelijk zekerheid kan verschaffen (het gaat om een mate van statistische waarschijnlijkheid, waarbij het ‘extra doden’ cijfer het meest waarschijnlijke is binnen een bereik van 8.000 – 194.000), is het een indicatie van grote aantallen burgerdoden.
De website www.Iraqbodycount.org, dat mediaberichten gebruikt als bron, noemt een aantal van 16.000 burgerslachtoffers van maart 2003 tot november 2004. Zelfs de laagste cijfers zijn een veelvoud van de 1.100 plus Amerikaanse militaire doden.
De conclusie van deze drie onderzoeken is dus dat er na de invasie een verslechtering is opgetreden in het leven van de meeste Iraakse burgers. De omvang van die verslechtering is niet duidelijk en moet beslist verder onderzocht worden. Maar het is helder dat er onmiddellijke en effectieve hulp noodzakelijk is. Het valt te betwijfelen of die onder de huidige omstandigheden – die van een de facto bezetting – kan worden gegeven. De vraag is of deze omstandigheden na de verkiezingen eind januari zullen verbeteren. Bij dit schrijven, begin december, lijkt het er op dat het Soennitische bevolkingsdeel niet zal deelnemen aan de verkiezingen. Dat betekent zo goed als zeker voortzetting van de guerrillaopstand en dus misère voor een deel van de bevolking.
Noten:
1. Bron: Integrated Regional Information Networks 11 Okt 2004, www.reliefweb.int/
2. Enduring effects of war: health in Iraq 2004; www.medact.org Londen
3. www.thelancet.com
VD AMOK