De Amerikaanse verkiezingen. Lood om oud ijzer in het buitenlandbeleid?

Hoewel de Amerikaanse Democratische partij in de meeste Nederlandse media steevast wordt omschreven als een progressieve partij en de Republikeinse als rechts, valt er wel wat op te merken over die indeling. Zeker op basis van de buitenlandse politiek die de presidentskandidaten voorstaan, kunnen we daar vraagtekens bij zetten.

In de Amerikaanse geschiedenis zijn niet alleen Republikeinse presidenten oorlogen begonnen (zoals in 1991 de oudere Bush tegen Irak). Even vaak namen Democratische presidenten openlijk het initiatief. Bijvoorbeeld in de Koreaanse oorlog (Truman in 1950), Vietnam (Kennedy/Johnson 1960-1964) en Kosovo (Clinton in 1999).
Er is dan ook een belangrijke overeenkomst tussen de twee partijen: namelijk de nationale consensus dat agressieve bemoeienis van de Amerikaanse regering met de internationale politiek vanzelfsprekend is. De meningsverschillen spitsen zich vooral toe op de manier waarop dat moet gebeuren.
Dat werd ook duidelijk bij het publieke debat over de invasie van Irak in 2003. De Democraten omschrijven het besluit van president Bush niet als een illegale aanvalsoorlog, maar als een verkeerd besluit omdat er gebrekkige internationale steun voor was. Na de omslag in de publieke opinie in de VS in 2004 benadrukten ze ook de domheid van het bezettingsbeleid, maar ontkenden niet de legitimiteit ervan. Daarom beperkt een debat tussen voor- en tegenstanders van de oorlog, tussen zowel Amerikanen onderling als Amerikanen en buitenlanders, zich al snel tot een meningsverschil over de manier waarop de oorlog is geïnitieerd of gevoerd. Het logische gevolg is, dat – als deze bezwaren zijn weggenomen – de oorlog steun verdient. Zo wordt de principiële en juridische kritiek buiten de discussie gehouden.

Beter imago én militaire superioriteit
Zowel in de VS als in Europa valt er het nodige aan te merken op de insteek van het debat. In Europa werd dat gedomineerd door voorstanders van een hechtere samenwerking tussen Europa en de VS (de zogenaamde Atlantici). Men maakte zich vooral druk om de verschillen tussen Frankrijk en Duitsland enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk en Nederland anderzijds. Deze discussie benadrukte de eenheid van de Europese positie ten aanzien van de VS. Zo werd de principiële en juridische kwestie, over de legitimiteit van het Amerikaanse optreden, ook hier niet behandeld.
In de Amerikaanse verkiezingscampagne gaat het vooral over het ‘hoe’ van de militaire interventie – bijvoorbeeld het aantal betrokken troepen – maar niet over de legitimiteit. Opiniepeilingen worden ook in die termen opgesteld. Het mislukken van het buitenlandse beleid van de regering-Bush heeft tot grote scepsis onder Amerikaanse kiezers geleid. Er is een grote meerderheid (meer dan 80 procent) voor het verbeteren van het beeld van de VS in de buitenlandse opinie. Tegelijkertijd wil 57 procent de Amerikaanse militaire superioriteit handhaven. De programma’s van beide presidentskandidaten weerspiegelen deze twee hoofdelementen van de Amerikaanse publieke opinie. (1)

Wel is er een verschil tussen McCain en Obama over de mate van samenwerking met bondgenoten; de Democraten willen de Atlantische banden versterken, wat inhoudt dat meer overleg met de bondgenoten noodzakelijk is. Dit laatste element wordt in de Nederlandse media door opiniemakers benadrukt met de impliciete boodschap dat een Obama-regering vredelievender zou optreden. Dat is echter alleen zo als het Europese beleid (dat op zich al een gemiddelde is van de verschillende lidstaten) als een rem werkt op eventuele oorlogsplannen. Mocht de EU om wat voor reden dan ook een sterk Atlantische koers gaan volgen dan kan dat (weer) de rechtvaardiging vormen voor een toekomstige Amerikaanse interventie.
Zo’n interventie kan ook door president Obama worden geïnitieerd. In de praktijk zal zijn beleid misschien gradueel verschillen van dat van McCain, die misschien eerder en grootschaliger zal ingrijpen. Maar niet wat betreft het interventiebesluit zelf. McCain heeft verklaard dat hij zal streven naar een ‘alliantie van democratieën’. Dat is vermoedelijk een andere vorm van de coalities van de gewilligen. Daarmee wordt het beleid van president Bush, inclusief eventuele preventieve oorlogen, voortgezet.

Terugtrekken uit Irak
In de huidige verkiezingscampagne leek er in het begin door Obama een wat progressievere positie te worden gekozen voor een aantal prominente zaken. Het opvallendste was zijn pleidooi voor een terugtocht uit Irak. Die positie is inmiddels gedefinieerd als een terugtocht van gevechtstroepen in 2010.
Een substantieel deel van het Amerikaanse bezettingsleger bestaat echter uit ondersteunende, niet-gevechtseenheden en valt dus niet onder de terugtochtbelofte. Obama verklaart dan ook dat er een Amerikaanse missie in Irak moet achterblijven om het Iraakse leger verder op te leiden. De mogelijk toekomstige minister van defensie, Richard Danzig, zei in een radio-interview in juni dat mogelijk tussen de 30.000 en 55.000 troepen zullen achterblijven. Wel wijst Obama categorisch het handhaven van ‘permanente bases’ in Irak af en pleit hij ervoor dat de overeenkomst voor het verblijf van Amerikaanse troepen in Irak nadrukkelijk verwijst naar het verlaten van deze bases en het vertrek van de Amerikaanse troepen. Dat is belangrijk omdat er minstens vier immense Amerikaans complexen zijn ingericht in Irak, die alleszins een permanent karakter hebben. (2) De Republikeinse kandidaat McCain heeft verklaard dat de meeste VS-troepen begin 2013 weg kunnen, mits de Amerikaanse strategie succes heeft. (3)

Beide kandidaten hebben zich dus uitgesproken voor een volledige terugtrekking van het Amerikaanse leger uit Irak. De civiele dienstverleners (voor een deel huurlingen, die massaal worden ingezet voor taken die oorspronkelijk door het leger werden uitgeoefend) worden niet genoemd. Alleen al de Amerikaanse ministeries van buitenlandse zaken en defensie – niet de enige werkgevers – hadden in juli meer dan 11.000 personeel in dienst voor bewakingstaken. (4) Het gedrag van dit personeel heeft tot grote weerzin onder de Iraakse bevolking geleid. (5)

Oorlog in Afghanistan en Pakistan
De context van de discussie over de terugtocht uit Irak is nog ernstiger. Het Amerikaanse publiek is al jaren in meerderheid tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Irak. De oplossing van de Democratische Partij daarvoor is hierboven geschetst. Maar er is een tweede oorlog aan de gang, die in Afghanistan. Deze wordt door zowel het Obama- als het McCain-kamp gezien als noodzakelijk. De troepen die uit Irak worden teruggetrokken moeten worden ingezet in Afghanistan. Obama heeft in de New York Times al verklaard dat hij daar twee extra brigades wil inzetten. (6)

Bovendien moet de oorlog worden uitgebreid naar Pakistan: uitspraken van Obama begin dit jaar drongen aan op een harde aanpak van Pakistan. In het boven aangehaalde opiniestuk in de New York Times omschrijft hij zowel Afghanistan als Pakistan als de sleutel voor de Amerikaanse strategie. Inmiddels heeft de huidige regering al een robuuster Pakistanbeleid ingezet; Amerikaanse strijdkrachten voeren steeds vaker zowel commandoacties als bombardementsvluchten uit op Pakistaans grondgebied. McCain was hierover eerst terughoudender maar schaart zich nu ook achter de oproep om extra troepen voor Afghanistan. Zowel Republikeinse als Democratische woordvoerders motiveren deze oproep met het argument dat het om de bestrijding van terrorisme gaat. Daarbij valt het onderscheid tussen de radicale jihadi-strijders en Taliban-guerrilla’s weg en daarmee vervaagt ook de aandacht voor een andere verklaring voor de vijandschap van een deel van de bevolking in Afghanistan en Pakistan. Voor deze mensen is juist de aanwezigheid van de buitenlandse troepen een belangrijke motivatie om in gewapend verzet te komen. Daarvoor krijgen ze toenemende steun van een aanzienlijk deel van de bevolking in beide landen.

Pro-Israël, anti-Iran
Ook over een ander heikel punt, Iran, is er weinig meningsverschil. Aan het begin van de campagne verklaarde Obama dat er zonder voorwaarden moet worden onderhandeld met de Iraanse regering over het nucleaire programma. Dit in tegenstelling tot het huidige beleid waarbij van tevoren wordt geëist dat Iran zijn verrijkingsprogramma (wat niet hetzelfde is als een kernwapenprogramma – zie Spanning september 2008) stopzet. Op de campagnewebsite van zowel Obama als McCain staat dat Iran een kernwapenprogramma nastreeft – een interpretatie die niet door de rapporten van het IAEA ondersteund wordt. Obama zegt op zijn website dat nog niet alle niet-militaire maatregelen zijn toegepast; McCain gaat verder en stelt een groot aantal strafmaatregelen tegen Iran voor, in plaats van onderhandelen. Aan het begin van zijn campagne in 2007 bracht hij zijn visie op Iran zingend naar voren: op de melodie van de jaren-zestighit Barbara Ann zong hij op een publieksbijeenkomst ‘Bomb Iran’. (7)

In het eerste tv-debat tussen de kandidaten werden ze het eens over de noodzaak om op lager (niet-presidentieel) niveau onderhandelingen te voeren. Deze stellingname komt neer op het opvoeren van de druk, mogelijk met een verschil van mening over het tempo, en is nauw gerelateerd aan de pro-Israëlpositie van beide kandidaten.
Op een gedenkwaardige bijeenkomst in juni van de AIPAC – een politiek zeer invloedrijke rechtse Amerikaans-joodse lobbyorganisatie – sloot Obama zich aan bij het standpunt van de Israëlische regering dat heel Jeruzalem Israëlisch moest blijven. (8) Daarmee presteerde hij het om het standpunt van de regering-Bush rechts te passeren. Deze boodschap wordt niet herhaald op de campagnewebsite: daar stelt Obama dat de veiligheid van Israël het eerste doel moet zijn van Amerikaanse Midden-Oostenbeleid. Dit standpunt wijkt niet af van dat van McCain, die stelt dat de VS en Israël altijd gezamenlijk moeten optreden. (9)

Bondgenoten
Voor Europeanen is de toekomst van het Atlantisch bondgenootschap van groot belang. De afschuw van het Amerikaanse unilateralisme wordt breed gedeeld. Velen hopen dat een presidentschap van Obama dit zal veranderen. De vraag is echter of zijn beleid zoveel zal afwijken van het bestaande, of zelfs van dat van McCain. De publieke posities van McCain zijn zeker gericht op meer confrontatie, waarbij militaire middelen een cruciale rol spelen. De basisopvatting van McCain is dat Amerikaanse belangen beschermd moeten worden en dat betekent vanzelfsprekend versterking van het leger en expliciete steun voor bijvoorbeeld het raketschild. Die nadruk is er niet bij Obama, wellicht om een heel praktische reden: hij wil dat de NAVO-bondgenoten meer troepen en materiaal leveren voor operaties, vermoedelijk te beginnen met Afghanistan. Daarbij hoort een robuuste diplomatie, die de confrontatie niet schuwt. Dat betekent dat je met McCain misschien sneller in een oorlog belandt, maar dat Obama die niet noodzakelijkerwijs vermijdt. Het leger wordt ook onder Obama’s programma verder uitgebouwd, met name voor grondoperaties.

Er is echter een heel goede reden om de voorkeur aan Obama te geven: de radicaal-rechtse Republikeinse vice-presidentskandidaat Sarah Palin, die er een zeer gevaarlijk wereldbeeld op na houdt. (10) Gezien de leeftijd en gezondheid van McCain, is een presidentschap van Palin niet denkbeeldig.

Noten:
1. Chicago Council
2. Sourcewatch
3. Zie ITH.com
4. Zie GAO.giv
5. Zie radionetherlands.nl
6. Zie de New York Times
7. Zie youtube.com
8. Zie de Suntimes
9. Zie JohnMCCain.com
10.Zie antiwar.com

Spanning