Het Iraanse nucleaire programma in de beeldvorming

De Amerikaanse aanval op Irak in 2003 werd voorafgegaan door een intensieve propagandacampagne van de Amerikaanse regering in de media, waarbij twee suggesties een centrale rol speelden. Ten eerste dat Irak een rol had gespeeld bij de aanslagen van 11 september; ten tweede dat Irak massavernietigingswapens aan het bouwen was.

Wie dat geloofde, moest logischerwijs Irak zien als een groot gevaar voor de internationale orde. Van daar was het een korte stap naar de legitimatie van een reeks maatregelen tegen Irak, uitmondend in een oorlog.
De Nederlandse regering steunde de Amerikaanse aanval, om redenen die nog steeds niet zijn opgehelderd. Achteraf bleek dat de bewijzen voor het Iraakse kernwapenprogramma waren vervalst. Het hoogtepunt van de desinformatiecampagne was een PowerPointpresentatie van Colin Powell, destijds minister van buitenlandse zaken van de VS, voor de VN in februari 2003. Omdat het steunen van een aanvalsoorlog een zeer ernstige zaak is, is het van blijvend belang om te achterhalen op grond van welke dossiers de Nederlandse regering die steun gaf.
Des te meer omdat het proces zich dreigt te herhalen, deze keer met betrekking tot Iran.

Het Iraanse nucleaire programma
De berichtgeving over het Iraanse nucleaire programma kreeg de afgelopen jaren een bijklank die veel lijkt op die over Irak. ‘Nucleair programma’ staat in de publieke opinie inmiddels vrijwel gelijk aan ‘kernwapenprogramma’.
De presentatie van de feiten is vrijwel steeds hetzelfde. Eerst wordt bijvoorbeeld een resolutie in de Veiligheidsraad genoemd of het verschijnen van een rapport van het Internationale Atoomagentschap (IAEA) over het Iraanse nucleaire programma. Zulke rapporten zijn verslagen van de bevindingen van het technisch personeel van het IAEA aan de bestuursraad. De raad is een politiek orgaan met vertegenwoordigers van 35 landen die deels op grond van hun nucleaire status voor twee jaar worden gekozen. Die raad beslist of er verdere stappen ondernomen worden of eist verduidelijkingen van het land waarover het rapport gaat. In het geval van Iran zijn er sinds 2003 vele rapporten geweest die steeds vragen opwierpen over het nucleaire programma van dat land.

Naar aanleiding van een dergelijk rapport is in februari 2006 door de IAEA-bestuursraad besloten om het dossier naar de Veiligheidsraad over te hevelen. Volgens de statuten mag dat alleen als er bewijzen zijn dat nucleair materiaal wordt omgeleid van civiel naar militair gebruik. De rapporten op zich zijn niet afdoende voor zo’n besluit. Het was dus een politieke interpretatie. De betekenis van die overheveling naar de Veiligheidsraad was verreikend: in plaats van een technische kwestie (het afdoende beantwoorden van de vragen van de IAEA-deskundigen) werd het dossier Iran een ‘bedreiging voor de internationale veiligheid’ met alle gevolgen van dien voor de beeldvorming.

Sindsdien is er dan ook sprake van constant getouwtrek tussen het IAEA, vertegenwoordigd door zijn directeur, de heer El-Baradei, en de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad plus Duitsland (namens de EU) die via resoluties steeds verdergaande sancties tegen Iran invoeren. Voor de volledigheid is het belangrijk om op te merken dat er door de VS naast deze sancties een groot aantal unilaterale maatregelen is genomen om investeringen in en handel met Iran te verhinderen dan wel te belemmeren. Ook Amerikaanse bondgenoten zijn onder druk gezet om soortgelijke stappen te ondernemen. De EU is daar, met instemming van de Nederlandse regering, deels ook toe overgegaan, met als laatste hoogtepunt de unieke maatregel om Iraanse studenten uit te sluiten van bepaalde nucleair gerelateerde studieonderdelen.

Al deze maatregelen hebben een negatieve beeldvorming tot gevolg over de ‘kwestie Iran’. ‘Framed’ ofwel gekaderd, is de uitdrukking die in de VS meestal wordt gebruikt. Volgens dit kader is Iran een islamitische staat die een gevaar is voor de wereldvrede. Het ontwikkelt een kernwapen en er moeten maatregelen tegen worden genomen. Deze beeldvorming wordt in de hand gewerkt door uitspraken van president Ahmadinejad over het van de kaart vegen van de staat Israël, en de grootscheepse repressie tegen de Iraanse oppositie.

Vreedzame en militaire nucleaire programma’s
Het klopt dat elk land met een verrijkingscapaciteit een kernwapen kan maken, maar dat is niet uniek voor Iran. Dat geldt voor alle landen met een nucleaire productiecapaciteit, inclusief bijvoorbeeld Nederland. Zolang de inspecteurs hun werk mogen doen, mogen landen hun nucleaire industrie naar eigen wens uitbreiden (art.4 van het Non-Proliferatie Verdrag). De verrijkingsinstallatie (zoals die in Natanz in Iran) wordt door IAEA- inspecties gecontroleerd op het extra verrijken van uranium naar het niveau geschikt voor een kernbom dan wel het ‘wegwerken ’ van nucleair materiaal. Elke veronderstelling over een kernwapenprogramma in de toekomst gaat er dus van uit dat de IAEA niet meer wordt toegelaten. Maar dat is de afgelopen vijf jaar in Iran op geen ogenblik het geval geweest. Het risico dat een land opeens (op grond van artikel 10 van het Non-Proliferatie Verdrag) uittreedt en de inspecteurs verwijdert, geldt voor alle ondertekenaars.

Berichtgeving
De presentatie van problemen rond het kernenergieprogramma van Iran gaat meestal volgens het boven geschetste raamwerk. Een typisch bericht bestaat uit drie elementen:

1. Het nieuwsfeit: bijvoorbeeld de presentatie van een IAEA rapport. De inhoud van het rapport wordt zelden aangehaald: men volstaat met een citaat uit de conclusies en de meest negatieve gegevens. Zo werden uit het meest recente rapport, van 26 mei 2008, vooral de alinea’s aangehaald over mogelijke militaire dimensies van het nucleaire programma. De voorzichtige relativerende formuleringen verdwenen naar de achtergrond, waardoor de indruk versterkt werd dat een atoomprogramma hetzelfde is als een kernwapenprogramma.

2. Het vermoeden van westerse landen dat Iran kernwapens wil bouwen. Bijvoorbeeld: ‘De VS en andere landen die Iran verdenken van pogingen om een atoombom te bouwen’, of: ‘Het Westen is bang dat het regime een atoombom wil bouwen’.

3. De standaard Iraanse ontkenning: ‘Teheran houdt vol dat het niet zo is’. Vanwege de negatieve beeldvorming rondom Iran zal de doorsnee krantenlezer de ontkenning beschouwen als ongeloofwaardig.

Dit patroon is de afgelopen jaren steeds herhaald, met één uitzondering: toen Amerikaanse inlichtingendiensten in november 2007 stelden dat er geen bewijs was voor een Iraans kernwapenprogramma. Het rapport – de meeste media namen de conclusies van het rapport blind over – had een dempend effect. Deze berichtgeving is sindsdien weer tenietgedaan. Het beeld van het Iraanse nucleaire programma wordt sterk geassocieerd met een voortgaande crisis, veroorzaakt door dat nucleaire programma. Het idee dat de crisis juist door het Amerikaans confrontatiebeleid wordt veroorzaakt, wordt zelden genoemd, ondanks de recente op leugens gebaseerde inval in Irak.

De gewekte suggestie is dat het bewijs zou zijn geleverd dat een Iraans kernwapenprogramma bestaat. In werkelijkheid is het niet mogelijk om daarover volledig uitsluitsel te geven. Veel belangrijker is of de IAEA-inspecteurs genoegen nemen met de aangeboden documentatie en inspectieresultaten. Het is zo dat het leveren van het bewijs dat er geen kernwapenprogramma is, wat herhaaldelijk is geëist door westerse, waaronder Nederlandse, bewindslieden, onmogelijk is. De reacties op het laatste IAEA-rapport zijn kenmerkend. Daarin staat de standaardformule dat de inspecteurs hebben vastgesteld dat er geen nucleair materiaal omgeleid is van het civiele programma naar het militaire.

De twijfel die in de publiciteit naar voren kwam was gebaseerd op inlichtingenrapporten over delen van een kernwapenprogramma, die aan het IAEA geleverd werd door Amerikaanse inlichtingendiensten in 2005. De oorspronkelijke bronnen die de basis vormen voor de beweringen over een kernwapenprogramma zijn echter niet aan Iran voorgelegd. Het IAEA mocht alleen een interpretatie doorgeven. Het Iraanse antwoord op een deel van de beweringen werd pas op 23 mei ontvangen en niet verwerkt in het rapport (dat op 26 mei verscheen). Wel aangehaald in het rapport is het Iraanse weerwoord dat een deel van de bronnen, die als bewijs worden aangevoerd voor een kernkop-ontwerpprogramma in elektronische vorm werden aangeleverd en dus manipuleerbaar waren.
Het is veelzeggend dat het IAEA zelf aangeeft hoe oncontroleerbaar de bronnen zijn door expliciet te verklaren dat het, behalve één omstreden document, geen informatie heeft over het ontwerpen of bouwen door Iran van een kernwapen. Dit genuanceerde beeld was niet terug te vinden in de westerse media.

De uitspraken van anonieme westerse diplomaten die steeds naar de media stappen bij het verschijnen van een rapport voordat het IAEA het zelf presenteert, zijn ook van belang. De anonimiteit beschermt hen tegen strafmaatregelen terwijl hun uitspraken toch worden afgedrukt en herhaald, zonder dat er een officiële IAEA-vertegenwoordiger aan te pas komt.

De bewijzen
De bewijzen op grond waarvan de beschuldigingen worden geuit, zijn wat de IAEA betreft niet doorslaggevend. De bronnen van een deel van het gebruikte materiaal zijn niet aan het IAEA geleverd, zoals het ook zelf onderkent. Een voorbeeld is het beweerde Iraanse kernkopprogramma. Het gaat hier om het geschikt maken van raketten voor het dragen van kernkoppen. De Iraanse raketten waarover zoveel te doen is kunnen alleen gewone springstofladingen dragen.

Het raketschild in Oost-Europa zou bedoeld zijn om die raketten tegen te houden. De suggestie daarbij is dat de raketten een kernlading hebben. Dit wordt versterkt door het afdrukken van suggestieve kaartjes met cirkels die het veronderstelde bereik van de Iraanse raketten weergeven. De gelijktijdige bewering dat er een Iraans kernkop ontwikkelingsprogramma bestaat ondersteunt het argument voor een raketschild in Europa. De bewijsvoering voor dit programma is gebaseerd op informatie die is ‘gevonden’ op een laptop die in 2004 door een Iraanse ambtenaar aan de Amerikaanse inlichtingendiensten zou zijn gegeven. Deze informatie werd door VS-diplomaten in 2005 aan het IAEA getoond. Er is geen ondersteunend bewijs over de herkomst van de computer en de data die daarop zijn gevonden: wat de Amerikanen beweren moet voor waar worden aangenomen. Het IAEA heeft het in haar laatste rapport dan ook herhaaldelijk over “vermeende bewijzen” van een kernkop-ontwikkelingsprogramma.

Legitimatie voor oorlog
De beeldvorming zoals die boven wordt beschreven, beperkt zich niet tot een paar kranten maar is wijdverspreid overgenomen. De gerechtvaardigde twijfels van het IAEA zijn vermengd met vérgaande vooronderstellingen die als feit zijn gepresenteerd. Door een nucleair programma gelijk te stellen aan een kernwapenprogramma en er een vijandbeeld van Iran aan te koppelen, verspreiden redacteuren, opiniemakers en politici het idee dat Iran wel een kernwapenprogramma moet hebben en er kwade intenties mee heeft.
Daarbij wordt wel eens vergeten dat het dreigingsbeeld van Irak op een vergelijkbare manier werd opgebouwd in 2002-2003.
Het zou al heel wat schelen als elke bewering vergezeld ging van een verwijzing naar de oorspronkelijke bronnen van het IAEA, inclusief twijfels die over die bronnen bestaan.

Spanning