De dubbelhartigheid van het Nederlandse landmijnenbeleid

Negenentachtig landen, waaronder Nederland, betuigden vorige week in Oslo stilzwijgend hun instemming met een verdrag dat opslag, gebruik, productie en export van anti-personeelsmijnen verbiedt.

Dat is een veelbelovende eerste stap naar effectieve internationale maatregelen tegen landmijnen. Er liggen miljoenen van deze helse machines verspreid in grote delen van de wereld, veelal als gevolg van oorlogen die allang voorbij zijn. Elk jaar worden duizenden burgers gewond en verminkt door landmijnen. Hieraan kan alleen een eind worden gemaakt door de mijnen op te ruimen en ervoor te zorgen dat er geen nieuwe bijkomen.
Het verdrag, waarvan de tekst nu is goedgekeurd, zal in december in Ottawa worden ondertekend en over ongeveer twee jaar in werking treden, wanneer minstens veertig landen het geratificeerd hebben. Dit is echter slechts een begin. De steun van de belangrijkste producenten en gebruikers van anti-personeelsmijnen, zoals Rusland, China en de VS, ontbreekt namelijk.

De hoop is dat er een proces op gang gebracht wordt waardoor ook de niet-ondertekenaars zich gedwongen voelen om mee te doen. Dat lukte bijna bij de Amerikanen. De regering-Clinton stond onder zware druk van de Amerikaanse publieke opinie, die gevoed is door de jarenlange campagne van Vietnam-veteranen tegen landmijnen. Het Pentagon was echter sterk gekant tegen grote concessies.
Als reden hiervoor werd in de pers vooral de Amerikaanse wens genoemd vast te kunnen houden aan het gebruik van landmijnen in de gedemilitariseerde zone in Korea. Er speelde echter nog een kwestie, die ook voor Nederland van belang is. De Amerikaanse – en de Nederlandse – luchtmacht heeft een geavanceerd type anti-personeelsmijnen in gebruik die deel uitmaken van ‘gemengde’ systemen, dat wil zeggen die samen met antitankmijnen in een draagsysteem (een cannister of clusterwapen) zitten. Een van die systemen is het GATOR/CBU-89 systeem.

Om van deze systemen geen afstand te hoeven doen – en daardoor ook een miljoen anti-personeelsmijnen te kunnen behouden – probeerden de Amerikaanse onderhandelaars in Oslo zelfs om deze anti-personeelsmijnen een andere naam te geven, zodat ze niet meer onder de verdragstekst vallen. Daarin (artikel 2) staat immers een anti-personeelsmijn omschreven als een mijn, ‘ontworpen om te ontploffen door de aanwezigheid, nabijheid of contact met een persoon en die een of meer personen zal neutraliseren, verwonden of doden’. De anti-personeelsmijnen in het GATOR-systeem vallen zeker onder deze definitie.
De Amerikaanse pogingen om de verdragstekst te veranderen werden afgewezen door de andere delegaties. De Nederlandse regering verklaarde zich akkoord met de ontwerptekst. Dat is een beetje merkwaardig, gezien het voortgezette gebruik door de Koninklijke Luchtmacht van het GATOR-systeem.

Nog dit voorjaar beloofde minister Voorhoeve in de Tweede Kamer om het anti-personeelsmijn gedeelte van de clusterbommen van de luchtmacht te verwijderen. Maar in werkelijkheid wordt er nog steeds mee geoefend, zoals blijkt uit een verslag in het blad Vliegende Hollander van juni 1997. Daar vertelt een piloot van de Nederlandse luchtmacht hoe hij bij een oefening in Polen gebruik maakte van clusterwapens die ‘bommetjes of mijnen over een bepaald gebied’ strooien.

Het excuus dat de Amerikanen aanvoeren, is dat het bij de clusterwapens gaat om ‘slimme’ mijnen, die zichzelf na enige tijd buiten werking stellen. Maar daar is nooit volledige zekerheid over te geven. Zoals een VN-ambtenaar het ooit uitdrukte op een seminar over landmijnen: zou u uw dochtertje van vijf door een zogenaamd veilig landmijnenveld sturen? Daarnaast is er een zwaarwegende politieke reden: de Amerikaanse ‘oplossing’ zou leiden tot een situatie waarin een verbod geldt voor goedkope, ‘domme’ landmijnen, in gebruik bij de arme landen, terwijl de rijke westerse landen via deze uitzondering toch nog een anti-personeelsmijn zouden kunnen behouden. Zo wordt ook op dit gebied de bekende logica van de ‘haves‘ en de ‘have-nots‘ gevolgd. Veel Derdewereldlanden zullen zonder meer het internationale verdrag afwijzen als dit soort uitzonderingen wordt toegestaan.

In het verleden heeft minister Voorhoeve steeds beweerd dat het Nederlandse leger geen anti-personeelsmijnen meer zal gebruiken. Op deze manier kon hij goede sier maken tegenover een publieke opinie die zich steeds sterker keert tegen landmijnen. Nu Nederland zijn instemming heeft betuigd met het Ottawa-verdrag, moeten ook de geavanceerde clusterwapens worden afgeschaft. Wellicht kan de minister dit standpunt ook duidelijk maken aan de Amerikaanse collega’s.

Trouw