De nucleaire ambities van Iran

De berichtgeving over het Iraanse nucleaire programma heeft de afgelopen jaren een bijklank gekregen die veel lijkt op die over Irak in de aanloop naar de invasie van dat land.

‘Nucleair programma’ wordt zo langzamerhand in de beeldvorming voor het grote publiek gelijkgesteld aan ‘kernwapenprogramma’. De presentatie van de feiten hierover is vrijwel steeds hetzelfde. Bijvoorbeeld naar aanleiding van een resolutie in de Veiligheidsraad of het verschijnen van een rapport van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) over het Iraanse nucleaire programma. Het laatste rapport verscheen 19 februari jl. Zulke rapporten zijn verslagen van de bevindingen van het technisch personeel van de IAEA voor de bestuursraad, gepresenteerd door de directeur. De raad is een politiek orgaan met vertegenwoordigers van 35 landen die deels op grond van hun nucleaire status voor twee jaar worden gekozen. Die raad beslist of er naar aanleiding van een rapport verdere stappen ondernomen worden of verduidelijkingen worden geëist van het land waarover het rapport gaat.

In het geval van Iran zijn er sinds 2003 vele rapporten geweest die steeds vragen opwierpen over het nucleaire programma van dat land. Naar aanleiding van een dergelijk rapport is in februari 2006 door de IAEA-bestuursraad besloten om het dossier naar de Veiligheidsraad over te hevelen. Volgens de statuten mocht dat alleen als er bewijzen waren van het omleiden van nucleair materiaal van civiel naar militair gebruik. De rapporten op zich gaven niet afdoende aanleiding voor dat besluit. Het ging dus om een politieke interpretatie van de opgeworpen twijfels. De betekenis van die overheveling was verreikend: in plaats van een technische kwestie (afdoende beantwoording van de vragen van de IAEA-deskundigen) is het dossier Iran veranderd in een ‘bedreiging voor de internationale veiligheid’ met alle gevolgen van dien voor de beeldvorming. Sindsdien is er dan ook sprake van constant getouwtrek tussen de IAEA, vertegenwoordigd door zijn directeur de heer El-Baradei, en de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad plus Duitsland (namens de EU) die via Veiligheidsraad-resoluties steeds verdergaande sancties tegen Iran invoeren.

Voor de volledigheid is het belangrijk om op te merken dat er naast deze sancties een groot aantal unilaterale maatregelen zijn genomen door de VS om investeringen in en handel met Iran te verhinderen dan wel te belemmeren. Ook Amerikaanse bondgenoten zijn onder druk gezet om soortgelijke stappen te ondernemen. De EU is daar, met instemming van de Nederlandse regering, deels ook toe overgegaan, met als laatste hoogtepunt de unieke maatregel om Iraanse studenten uit te sluiten van bepaalde nucleair gerelateerde studieonderdelen. Met het aantreden van president Obama zal er misschien verandering komen in het Amerikaanse beleid. Er is in ieder geval een zekere bereidheid om te onderhandelen. Daarbij blijft de kernvraag: wordt van tevoren geëist dat Iran haar civiele en door de IAEA gecontroleerde verrijkingsprogramma stopzet of wordt er een open onderhandelingsproces op gang gebracht? De andere cruciale vraag is of Israël in staat is om de VS over te halen de zaak te laten escaleren. Het is zeker Israëlisch beleid om dat te doen. Maar omdat Israël geen grootscheeps luchtoffensief kan ondernemen tegen Iran, nog afgezien van de politieke instemming die het van de VS nodig heeft, blijft de Amerikaanse positie doorslaggevend.

Vredesmagazine