Een alibi voor een oorlog

Lang voordat de resoluties van de Verenigde Naties tegen Libië in verband met de Lockerbie-aanslag waren genomen, was al duidelijk geworden dat er een vreemd luchtje aan de hele zaak zat.

Talrijke vragen over de aanslag op het verkeersvliegtuig en de aanloop er naar toe zijn nog onbeantwoord. Dit was geen eenvoudige bomaanslag met duidelijk aanwijsbare schurken. Als dat wel het geval was geweest, dan waren de talrijke pogingen van de familieleden van de slachtoffers om erachter te komen wat er gebeurd was, niet zo systematisch gedwarsboomd.

Wie pleegde de aanslag op vlucht PANAM 103 boven Lockerbie op 21 december 1988, een aanslag die aan 270 mensen het leven kostte? Het antwoord op die vraag is dit voorjaar van groot belang geworden, omdat de regering-Bush heeft besloten om de kwestie Libië weer centraal te stellen in het Amerikaanse buitenlandbeleid. Een beleid dat, zoals bekend, niet met zachtzinnige middelen wordt uitgevoerd. Nadat in 1989 een serie tegenstrijdige onthullingen over de identiteit van de daders de pers bereikte, lijkt sedert de herfst van 1990 het pleit gewonnen door de ‘pak Libië’-stroming in de Amerikaanse politiek. Vanaf die periode werd immers dat land als definitieve dader aangewezen van zowel de Lockerbie-aanslag als die op een Frans verkeersvliegtuig eind 1989. In november jl. werd de schuld verder toegespitst: twee Libische staatsburgers zouden een centrale rol gespeeld hebben in de Lockerbie-aanslag en moesten worden uitgeleverd aan de Verenigde Staten of Groot-Brittannië om in een van die landen daarvoor te worden berecht.
In het voorjaar van 1992 werd deze eis omgezet in een tweetal Veiligheidsraadresoluties, nrs. 731 en 748, waarvan de laatste Libië bedreigde met sancties als het land niet voldeed aan de uitleveringseis. Op 15 april werden deze sancties daadwerkelijk ingevoerd.

De VN-resoluties

De door de Veiligheidsraad aangenomen resolutie dreigt nu de vraag naar de omstandigheden van de aanslag naar de achtergrond te drukken, doordat het vertrouwde vijandbeeld weer van stal wordt gehaald. Door een proces van systematische escalatie kan de publieke opinie rijp worden gemaakt voor een strafexpeditie tegen Libië.
De besluitvorming in de VN was al zeer dubieus. Via resolutie 748 worden sancties ingesteld die moeten worden gehandhaafd totdat Libië de twee beschuldigden uitlevert aan de Britten en Amerikanen, en totdat Libië “definitief heeft besloten zich te onthouden van alle vormen van terroristische actie en van iedere steun aan terroristische groepen”.
Een dergelijk besluit vereist negen ‘ja’-stemmers, waaronder die van de vijf permanente leden. China onthield zich echter: daarmee werd het handvest van de VN ijskoud genegeerd. Om die onthouding van China af te troggelen, werd het bedreigd met het verlies van haar `bevoorrechte handelspartner’-status door de regering-Bush, als het haar veto in de Veiligheidsraad zou gebruiken. De VS, Groot-Brittannië en Frankrijk zaten verder op een lijn en Rusland kon het zich niet veroorloven om dwars te gaan liggen (anders kon het wel fluiten naar de Westerse economische hulp). Zo ontstond na de besluitvorming tegen Irak wederom een zogenaamd collectief veiligheidsbesluit, dat in feite een door de Amerikanen gedirigeerde Westerse politiek camoufleerde. In de praktijk is de Veiligheidsraad een verkapt orgaan voor de uitvoering van de buitenlandse politiek van het Westen geworden, verder door niets en niemand gecontroleerd. Ook niet door het Internationale Gerechtshof, dat de zaak op verzoek van Libië bekeek en vervolgens weer van zich afschoof. De uitspraak van 14 april van dit hof kwam er op neer, dat de Veiligheidsraad op internationaal vlak niet geremd wordt door rechterlijke organen. Een aantal hoogleraren in het internationaal recht wezen in diverse stukken nog op een aantal volkenrechtelijke bezwaren:
• Libië heeft geen enkele juridische verplichting om haar burgers uit te leveren.
• Er is geen enkel bewijs voor de Libische betrokkenheid openbaar gemaakt.
• Resolutie 748 geeft de Veiligheidsraad (lees: de VS) het recht tot actie tegen Libië, ongeacht het uitleveren van de twee beschuldigden.

De resolutie biedt dus het Westen de mogelijkheid om tot uitgebreide strafexpedities tegen een land over te gaan waarvan niet bewezen is dat het betrokken was bij strafbare feiten. Een juridische procedure is dus vermengd met het buitenlandbeleid van de VS, in zoverre als dat land de besluitvorming van de Veiligheidsraad kan beïnvloeden.

Amerikaanse politiek

Er zijn belangrijke parallellen met de escalatieprocedure tegen Irak. De meest opvallende is dat de Verenigde Naties worden gebruikt als onderdeel van een systematische aanloop naar een militaire operatie om een Westerse politiek door te zetten.
Wat zit er eigenlijk achter die politiek? Voor een deel heeft het te maken met een centrale drijfveer van de Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten. Elk olieland dat de VS niet gunstig gezind is, wordt beschouwd als een potentiële tegenstander.
Een tweede element ligt bij de Amerikaanse binnenlandpolitiek. Er komen presidentsverkiezingen in de VS en Bush moet het mislukte binnenlandse beleid verkopen aan de kiezers van de blanke middenklasse (rondom de helft van de bevolking; de andere helft, het vooral uit minderheidsgroeperingen bestaande armste deel stemt niet).
Een voor Bush belangrijk gegeven is dat zijn traditionele aanhang hem niet meer vertrouwt, zoals blijkt uit de voorverkiezingen waar de buitenstaander Ross Perot systematisch grote aantallen stemmen naar zich toe weet te trekken. Hoewel dit nog niet betekent dat de stemmers in november Bush zullen verlaten, kunnen de strategen van de Republikeinse Partij daar niet van uitgaan. Bij voortdurende nadelige peilingen zal een opzienbarende gebeurtenis in het buitenland ergens in de weken vóór 7 november Bush goed uitkomen. Wat hem betreft had de Golfoorlog beter in oktober van dit jaar kunnen plaatsvinden. Dat is niet meer mogelijk, maar een andere gebeurtenis kan wel worden geregeld. Er bestaan een aantal mogelijkheden, die regelmatig in de Amerikaanse pers opduiken: proliferatie van kernwapens naar Noord-Korea, de ‘bevrijding’ van Cuba en het straffen van een ’terroristenstaat’ zoals Libië.

Iran, Syrië of Libië

De regering-Bush is bezig de grondslag te leggen om een van deze opties in werking te stellen, mocht dat nodig zijn. ‘Nodig’ wordt gedefinieerd door de verkiezingskansen van Bush in oktober. Als deze slecht zijn, dan wordt een buitenlands avontuur aantrekkelijk. In de mediaslag om de publieke opinie is het eerste succesje binnen: de discussie over Lockerbie wordt slechts in het kader van de Libische betrokkenheid gevoerd. Wat vergeten dreigt te worden is dat de aanslag op Lockerbie geenszins een eenduidige zaak was.
Vast staat dat er een bom op de Boeing 747 ‘Maid of the Seas’ is geplaatst, mogelijk door leden van de Palestijnse organisatie PFLP-GC van Ahmed Jibril. Omdat deze organisatie de daad waarschijnlijk niet alleen heeft kunnen uitvoeren, was de steun van een of meer landen noodzakelijk. Iran werd een aantal keren genoemd omdat dat land een motief zou hebben gehad, nl. wraak voor het neerschieten door de Amerikaanse kruiser Vincennes van een Jumbojet van Iran Air in de zomer van 1988 boven de Perzische Golf. Syrië, het land waar een of meer opleidingskampen van de PFLP-GC zijn, zou op de hoogte moeten zijn geweest van een dergelijke wraakoperatie en hem misschien ook hebben ondersteund. Ook het Libië van Khaddafi, al sedert 1982 het doelwit van een serie geheime Amerikaanse operaties bedoeld om de regering ten val te brengen en slachtoffer van een bombardement in 1986 dat aan 100 burgers het leven kostte, lijkt een duidelijk motief te hebben gehad.
Voor alle drie de landen geldt ook de mogelijkheid dat slechts delen van de regerende elite de operatie hebben opgezet of ondersteund, buiten medeweten van de staatshoofden. Overigens zouden in dat laatste geval de aanslagen zo zijn georganiseerd, dat elke betrokkenheid kon worden ontkend.
Dit is standaardpraktijk over de hele wereld. De Amerikaanse operatie om Chili’s president Allende ten val te brengen in 1973, of de pogingen van de regering Kennedy om Castro te vermoorden, waren ‘plausibly deniable’, ofwel ze konden op geloofwaardige manier ontkend worden door het staatshoofd.

Complicaties

Er waren motivaties genoeg voor de aanslag. Maar het feitelijke verloop van de gebeurtenissen maakt de zaak aanzienlijk ingewikkelder. Om te beginnen, het meest opmerkelijke, het steeds weer verschuiven van de verantwoordelijkheid in de loop van de onderzoeken. Waarom werd nu eens de schuld aan Irak, dan weer Syrië en vervolgens Libië gegeven?
Een deel van de complicaties wordt veroorzaakt door het bestaan van meerdere soorten schuld in de Lockerbie-affaire. Er was niet alleen sprake van een groep terroristen die een aanslag ging uitvoeren, maar ook van een aantal Westerse overheidsinstellingen, met name inlichtingendiensten, die dit wisten.
Zo goed als alle onderzoekers zijn het er over eens dat er voor de aanslag verscheidene waarschuwingen hebben gecirculeerd, niet alleen binnen diplomatieke kringen, maar ook bij de luchtvaartmaatschappijen. Die waarschuwingen hadden zelfs tot gevolg dat een deel van de passagiers van vlucht wisselde. PANAM 103 was, een paar dagen voor de kerstvakantie, merkwaardigerwijs niet vol. 80% van de reserveringen van het Amerikaanse ambassadepersoneel in Moskou, bijvoorbeeld, werd geannuleerd. Een derde van de stoelen was niet bezet. Een deel van de betrokken autoriteiten wist dus wat er ging gebeuren en deze waarschuwing is tot een deel van de passagiers doorgedrongen.
Waarom werd de vlucht niet stopgezet? De betrokken autoriteiten, waaronder die van de CIA, hadden vermoedelijk zwaarwegende redenen hiervoor. Bijvoorbeeld, omdat ze dachten dat de bom toch niet aan boord was, of omdat de waarschuwingsprocedure werd lamgelegd door tegenstrijdige belangen in het overheidsapparaat.
Het weekblad Time kwam in haar nummer van 27 april jl. met een verhaal dat gebaseerd is op deze verklaringslijn. Evenmin als eerdere onderzoekers, twijfelen de auteurs aan de schuld van de PFLP-GC, maar zij voegen een aantal complicaties toe aangaande de motivatie voor de aanslag. Die complicaties hebben te maken met de voorkennis van delen van de Amerikaanse en Westduitse inlichtingendiensten van de aanslag. Zo zou uit onder andere een FBI-rapport zijn gebleken dat de bom niet noodzakelijkerwijs in Malta op weg was gestuurd, maar misschien in Frankfurt, waar vlucht 103 begon. Dit is van belang omdat de bewijsvoering richting Libië via Malta loopt. Het door Time en eerdere onderzoekers aangegeven alternatief is dat de bom in Frankfurt aan boord werd gebracht, door middel van verwisseling met andere bagage.
De motivatie zou slechts voor een deel Iraanse wraak zijn. Het zou ook de bedoeling zijn geweest om een aantal inlichtingenmensen aan boord te vermoorden. Het belang van die mensen lag in hun betrokkenheid bij een operatie om de Amerikaanse gijzelaars in Beiroet vrij te krijgen. Verder zou er nog een complicerende factor in het spel zijn geweest. Een door de Drugs Enforcement Agency geleide operatie die de bedoeling had om drugsmokkel naar de VS te onderzoeken door deze smokkel toe te staan en de koerier te volgen naar de Amerikaanse bestemming. Tot slot was er nog een operatie die door een CIA-onderdeel in Wiesbaden was georganiseerd onder de naam COREA en die de bedoeling had om informatie over de gijzelaars in Libanon te verkrijgen door zelf drugs en wapens te smokkelen.
Er worden dus een drietal Amerikaanse geheime operaties genoemd in het Time-verhaal, die rondom vlucht PANAM 103 plaatsvonden. Bovendien wist een deel van de autoriteiten dat er een goede kans was dat er een bom aan boord was. De verklaring voor het toch doorgaan van de aanslag wordt gezocht in de verbindingen tussen Washington, de plaatselijke CIA en de Westduitse autoriteiten. Men zou erop vertrouwd hebben dat de gewisselde koffer niet een bom, maar drugs bevatte. Drugs waarvan het transport naar de VS dus was toegestaan. De COREA-groep zou dus in reactie op de CIA-waarschuwing (die al langer bekend was) iets hebben geantwoord als: “Niet zeuren, het gaat om een door ons geregelde operatie”. In feite zou door één of meer mensen in de groep waarmee de CIA te Wiesbaden samenwerkte, gezorgd zijn voor een verwisseling van de koffers in Frankfurt: in plaats van drugs, de bom.

Doofpot

Uit andere publikaties komt ook nog naar voren dat het Westduitse Bundeskriminalamt (BKA) in de weken voorafgaand aan de aanslag, in het najaar van 1988, een grootscheepse surveillance-operatie (onder de naam ‘Vallende Bladeren’) had uitgevoerd tegen leden van de PFLP-GC. Deze operatie leidde tot arrestaties en de ontdekking van bommen waarschijnlijk bedoeld om vliegtuigen op te blazen. Ook het BKA dacht, wellicht door hun kennis van de COREA-operatie, blijkbaar dat alles onder controle was in december. Dat wil zeggen, ook zij hadden het idee dat er slechts drugs en niet een bom aan boord werd gesmokkeld.
De verantwoordelijkheid van (delen van) de BKA en van de CIA voor het neutraliseren van de waarschuwingen zou een deel van de verklaring vormen voor de manier waarop met het onderzoek na de aanslag is omgegaan. Er werd immers zeer veel gedaan om al te enthousiaste speurtochten af te remmen. Zo werd in april 1989 de voorzitster van een onderzoekscommissie van het Amerikaanse Congres van haar functie ontheven. Een presidentiële onderzoekscommissie kwam pas aan het eind van 1989 tot stand na langdurige druk van een comité van familieleden van overledenen. De tegenwerking van het Westduitse BKA in het onderzoek door de Schotse politie (op wiens gebied het misdrijf had plaatsgevonden) leidde in de loop van 1989 zelfs tot internationale incidenten.
Het lukte echter niet de zaak in de doofpot te stoppen, vanwege de activiteiten van het familieledencomité, dat de onderste steen boven wilde halen. Bovendien was er nog een ander belang in het geding: dat van de inmiddels failliete luchtvaartmaatschappij PANAM, die werd beschuldigd van grove nalatigheid door het ontbreken van voldoende veiligheidsmaatregelen.
De onthullingen in het Time-verhaal zijn voor een deel afkomstig van een door PANAM ingeschakeld onderzoeksbureau, dat tot doel heeft om de schuldvraag niet zozeer bij PANAM als wel bij de eerder genoemde inlichtingendiensten te leggen. PANAM kon wel eens gelijk hebben in haar ontkenning van speciale schuld. Journalisten en tv-programmamakers hebben er een sport van gemaakt om te bewijzen dat vliegveldbeveiliging nimmer waterdicht is. Het belang van veiligheid en dat van efficiënt (dus winstmakend) vliegverkeer staan natuurlijk haaks op elkaar. Grondig doorzoeken van alle bagage betekent vertraging en dus verlies aan klandizie.

Libië als zondebok?

Een vergelijking van de verschillende theorieën die door de jaren heen op tafel zijn gelegd, maakt duidelijk dat de meningsverschillen over de daders van Lockerbie te reduceren zijn tot de identiteit van de hoofdverantwoordelijke: Iran, Syrië of Libië, met Jibrils groep als directe daders. Verder zijn er zeer sterke aanwijzingen dat de aanslag voor een deel een reactie was op, of verweven was met, operaties van de inlichtingendiensten in verband met drugsmokkel en gijzelaars. Het heeft twee jaar geduurd voordat het onderzoek uitkwam bij Libië. Daarvoor waren er regelmatig lekken die wezen op de betrokkenheid van Iran of Syrië. In de aanloop naar de Golfoorlog verdween Syrië uit het beeld. Libië wordt in november 1990 expliciet genoemd, maar tijdens de Golfcrisis en -oorlog valt er een stilte die pas eind 1991 weer doorbroken wordt. Daarna volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Eerst de aanwijzing van de Libiërs als schuldigen, vervolgens de eis voor uitlevering en het in werking stellen van de VN-procedures. De familieleden van de slachtoffers zijn er, blijkens ingezonden brieven in de Engelse pers, van overtuigd dat Syrië wordt ontzien vanwege haar steun aan de Amerikaanse Golfpolitiek. Libië was een makkelijker doelwit en Khaddafi leende zich goed voor de stereotypering die zo belangrijk is in de Westerse media.
Zo is nu een beleid ingezet dat kan leiden tot de afstraffing van een bevolking. De misdaden van een regering worden als het ware aan iedereen geweten. Iedereen moet boeten. Dat is geen nieuw beleid, tot op zekere hoogte gebeurt dit in allerlei oorlogen, nog het meest recent in de oorlog tegen Irak. De bevolking daar wordt nog steeds gestraft voor het beleid van de regering.
Bomaanslagen op passagiersvliegtuigen vallen niet goed te praten, ook niet in het kader van de extreme provocaties die de VS en West-Europa toepassen waar het hen goeddunkt. Evenmin valt echter het principe van de collectieve straf te rechtvaardigen, dat ten grondslag ligt aan de strafmaatregelen van de Veiligheidsraad en waardoor hele bevolkingen aan strafmaatregelen bloot komen te staan. De partijen en groepen in Nederland die een soort heiligdom toekennen aan de Veiligheidsraad en daardoor elk besluit dat door dat orgaan wordt genomen, goedkeuren, bevinden zich op een hellend vlak. Bovendien is het zo, dat elk gebruik van de term ’terrorisme’ volgens de werkelijke betekenis betekent, dat de VS zich herhaaldelijk schuldig hebben gemaakt aan terrorisme, namelijk het steunen van terreurregimes in El Salvador of in Guatemala. Luchtbombardementen, zoals die door Israël en de VS regelmatig worden uitgevoerd, zijn een vorm van terreur die zich goed kan meten met de terreur van bomaanslagen op verkeersvliegtuigen. Toch wordt door veelvuldige herhaling in de media het idee versterkt als zou er maar één type terrorist zijn. Daarmee wordt de tegenstander van die terrorist automatisch een reddende engel, een beschermer van het goede tegen het kwade. Zoals Noam Chomsky in 1986 schreef naar aanleiding van de bombardementen op Libië door de Amerikaanse luchtmacht: Libië is inderdaad een terroristische staat, vanwege het vermoorden van politieke tegenstanders, maar internationaal is het een dwerg.

(Op enkele details van de aanslag en gebeurtenissen eromheen kan hier vanwege ruimtegebrek niet worden ingegaan. Dat verandert niets echter aan de hoofdlijnen van de argumentatie.)

Bronnen:
• Johnston, David: Lockerbie — The tragedy of Flight 103, 1989 (New York).
• Emerson, Steven en Duffy, Brian: The Fall of Pan Am 103, 1990 (London).
• Een aantal artikelen over de geheime oorlog tegen Libië zijn te vinden in Covert Action Information Bulletin: nrs. 30, 32, 36, 37 en Lockerbie: nr 34. Een aantal van de daarin genoemde zaken worden in het Time-artikel van 27 april 1992 bevestigd.

Protestadvertentie

Op 24 januari jl. verscheen in het Franse dagblad Le Monde een advertentie waarin een groot aantal politici uit voornamelijk de landen van de Derde Wereld, zoals Mandela, Ben Bella, Ortega, protesteerden tegen de manier waarop de Verenigde Naties in de zaak van de aanslag boven Lockerbie worden misbruikt door de VS en Groot-Brittannië. Ze verwezen naar het Handvest van de Verenigde Naties waarin staat opgenomen dat een soevereine staat zijn burgers niet kan uitleveren aan willekeurig andere staten. Er wordt verder bezwaar gemaakt tegen de juridische onderzoeksmethode waarbij een Libische rechter-commissaris werd uitgesloten. De ondertekenaars concluderen bovendien dat een nieuwe daad van agressie tegen Libië wordt ondernomen. Alle volkeren en naties rondom de Middellandse Zee zijn bezorgd want alle gebruikelijke internationale diplomatieke en andere regels zijn ongebruikt gelaten en vervangen door machtspolitiek. Alleen de nationale wetten en nationale rechtbanken zijn bevoegd om over de inwoners van de betrokken staat te oordelen. Dat is een direct gevolg van de soevereiniteit van de staten zelf, aldus de ondertekenaars.

VD AMOK