Hebben we geleerd van ‘Dresden’?

Het is moeilijk te achterhalen wat Ben de Jong in zijn bijdrage over het bombardementsoffensief tegen Duitsland (‘Eindoordeel over Dresden’, Het Parool van 10 februari) wilde beweren.

Aan de ene kant lijkt hij de Britse ‘praktijk van area bombing, die voorrang gaf aan het treffen van Duitse steden en hun burgerbevolking in plaats van doelen van strikte militaire betekenis’ te veroordelen, als zijnde ineffectief en ongerechtvaardigd. Aan de andere kant schrijft hij dat Bomber Command de Duitse oorlogsindustrie ook wel eens reële schade toebracht.
Door het debat hierover te beperken tot het al dan niet raken van ‘strikt militaire doelen’ zet hij een misleidend beeld neer van de besluitvorming rondom het strategisch bombardementsoffensief. Het ging immers om veel meer.
Ten eerste was er een centrale economische overweging: hoeveel schade kon er aan het oorlogsapparaat van de vijand worden toegebracht met de beschikbare middelen? Was de verhouding tussen de toegebrachte schade aan het productieapparaat van de vijand (inclusief de werkende bevolking) en de totale kosten (inclusief de verliezen) aanvaardbaar? Ten tweede was er de vraag of het offensief de totale strategie van de oorlogvoering ondersteunde: werd het Duitsland moeilijker gemaakt?
Dit waren de vragen die Churchill zichzelf en zijn oorlogskabinet stelden: de kwestie van de moraliteit was ondergeschikt.

In zijn meesterlijke studie van het Britse bommenwerperoffensief (Bomber Command, Londen 1979) heeft Max Hastings een poging gedaan deze kernvragen te beantwoorden en vooral ook waarom de vernietiging van de woonwijken van Duitse steden bleef doorgaan tot het eind van de oorlog. (Dresden was een doel in een lange reeks.) Zijn antwoord luidt als volgt:
– De economische verhouding tussen de toegebrachte verliezen en de eigen kosten was in feite onaanvaardbaar. Een derde van het Britse nationale product werd in de strategische bommenwerperstrijd geïnvesteerd. Maar noch de Duitse oorlogsproductie, noch het moreel van de bevolking (daar wijst De Jong terecht op) werd beslissend verzwakt of gebroken.
– Het oorlogsdoel als geheel werd wel ondersteund, doordat een aanzienlijk deel van de Duitse oorlogsproductie en -middelen moesten worden ingezet ter bescherming van het thuisfront. Zo konden duizenden luchtafweerkanonnen en vliegtuigen niet worden ingezet op het belangrijkste oorlogsfront: in het oosten tegen de Russen. Een substantieel deel van de oorlogsproductie moest worden gebruikt ter bescherming van Duitsland zelf.

De vraag die hier gesteld moet worden is of er een effectievere manier was om de oorlog tegen nazi-Duitsland te voeren, gegeven het bestaan van Bomber Command. Er waren twee alternatieve strategieën: inzet van de bommenwerpers tegen specifieke doelen in de Duitse oorlogsindustrie (bijvoorbeeld de olieproductie) en inzet op andere oorlogsfronten.
Het gaat te ver de verschillende antwoorden die op deze vraag gegeven zijn hier uit te werken. Van veel groter belang voor de discussie die dit jaar gevoerd wordt (uiteraard ook met betrekking tot de strategische bombardementen op Japan) is deze kwestie: fascistisch Duitsland moest verslagen worden en de methode om dat te doen omvatte ook een genadeloze oorlog tegen de burgerbevolking.
Op een gegeven ogenblik raakt het op grote schaal toepassen van zulke middelen strijdig met de rechtvaardiging van de oorlog. Als de eigen maatschappijvorm beter is dan die van de vijand, hoever kan een natie dan gaan met haar oorlogvoering voordat het verschil verdwijnt?
De strategische bombardementen op Duitsland zijn in mijn ogen alleen te rechtvaardigen als ze de nederlaag van nazi-Duitsland versnelden. Gegeven de totalitaire aard van de oorlogvoering (waarbij uiteindelijk de hele bevolking aan beide kanten werd ingeschakeld) was het niet mogelijk de oorlog beperkt te houden tot een strijd tussen legers. Maar er werden strategische keuzes gemaakt.
De vraag die gesteld mag worden is, of er alternatieven waren. Die vraag is zo belangrijk omdat elke maand verlenging van de oorlog vele duizenden mensen het leven kostte. Het is van groot belang (namelijk voor onze houding ten aanzien van toekomstige oorlogen) de kwestie van de ‘strategische moraliteit’ van oorlogsbeleid te bespreken. Niet wie of wat er nu weer op de welbekende Nederlandse manier kan worden veroordeeld, maar om hypocrisie en rechtvaardiging goed uit elkaar te halen.

Het Parool