Kernwapenproeven in zuid-Azië

De kernwapenproeven die door India en Pakistan in mei werden gehouden markeren een nieuwe fase in de wapenwedloop tussen deze landen.

Naast de conventionele wapenwedloop komt er een nieuw, niet te calculeren element in het machtsspel. Het gaat immers niet alleen om het sterk verhogen van de slagkracht van de twee legers. Andere, minder zichtbare factoren spelen ook een rol. Ten eerste China, al jarenlang verwikkeld in een regionale krachtmeting met India waarbij Chinese kernkoppen gestationeerd in Tibet een belangrijke rol spelen. Ten tweede de interactie tussen de internationale kernwapenpolitiek van de vijf ‘erkende’ kernwapenstaten (waaronder China) en de nucleaire aspiraties van India en Pakistan.

Door die internationale complicaties gaat het om veel meer dan de vraag of deze landen kernwapens mogen hebben. Waarom heeft de Indiase regering besloten om juist nu haar Bom tot ontploffing te brengen? Een van de belangrijkste beweegredenen is de stand van zaken in de regionale nucleaire wapenwedloop, die een kritiek punt bereikt heeft. Zowel India als Pakistan zijn al jaren in het bezit van een kernwapen, althans de mogelijkheid om een kernwapen te produceren. India had dat in 1974 al bewezen met een kernproef; Pakistan heeft dat nu ook aangetoond. China heeft al veel langer de mogelijkheid om Indiase doelen met kernwapens te bestoken.

Technologie
De cruciale vraag is in hoeverre die capaciteit ook omgezet is in het maken van bruikbare wapens. Het gaat dan om het fabriceren van een bruikbare bom en een manier om die naar het doel te brengen. Beide kanten beschikken in ieder geval over vliegtuigen om de kernwapens naar de doelwitten te brengen. India heeft de Jaguar en Pakistan de F-16. China heeft in Tibet raketten met nucleaire koppen gestationeerd die grote delen van India bestrijken.

Internationale militaire deskundigen veronderstellen dat India en Pakistan in ieder geval snel kernbommen voor vliegtuigen in elkaar kunnen zetten. Vliegtuigen kunnen echter worden neergeschoten. Met ballistische raketten is de kans op succes aanzienlijk groter. Grote delen van de nucleaire arsenalen van bijvoorbeeld de VS, Rusland en China worden per raket vervoerd. De vraag is of India en Pakistan deze technologie inderdaad ontwikkeld hebben tot het punt dat ze hun beproefde kernwapens met die raketten kunnen vervoeren. Over deze kwestie verscheen in het militaire vakblad Jane’s Intelligence Review afgelopen januari een uitgebreid achtergrondartikel. De conclusie van dat artikel is als volgt samen te vatten. India heeft een middellangeafstandsraket in gebruik, de Prithvi, die vermoedelijk kernkoppen kan dragen. Bereik is 350 km. Pakistan heeft de M-11, een middellange afstandsraket uit China geïmporteerd die daartoe in staat is; het bereik is 280 km. Daarnaast werken beide landen aan het ontwikkelen van langeafstandsraketten die tot in zuid-India en diep in China kunnen reiken. Deze zijn nog in ontwikkeling.

Beide landen lijken dus al een beperkte capaciteit te bezitten om kernkoppen te lanceren per raket. China daarentegen heeft een nucleaire slagkracht klaar staan. De rede voor het verder ontwikkelen van de Indiase kernmacht heeft deels te maken met de Chinese raketten, die gezien worden als een directe dreiging. China op haar beurt wantrouwt de nucleaire ontwikkeling van India en heeft als tegenzet de ontwikkeling van nucleaire wapens in Pakistan gesteund. In de afgelopen jaren zijn herhaaldelijk onthullingen gedaan in de pers over leveranties door China aan Pakistan van hoogwaardige technologie voor het ontwikkelen van kernwapens, tot en met de blauwdruk van een kernwapen.

Grotere spanningen
De technologische sprong vooruit die mogelijk werd gemaakt door deze leveranties veroorzaakte deels de spanningen in het gebied. De kernproeven zijn slechts de laatste stap in dit escalatieproces. De mogelijkheid tot strategische verrassingsaanvallen op industriële en politieke hoofddoelen in alle drie de betrokken landen wordt nu immers geopend. Het gaat daarbij om het soort verrassing waar de Sovjet-Unie noch de VS ooit aan blootgesteld waren. Door de grotere afstanden die de raketten moesten afleggen was er voor het grootste deel van de Koude Oorlog nog een ‘ruime’ waarschuwingstijd van een half uur waarbinnen vastgesteld kon worden of er sprake was van een aanval of niet. Kortom: er was ruimte voor vergissingen.
In Zuid-Azië zal die ruimte binnen enkele jaren niet meer bestaan. Het zal mogelijk worden om drie minuten na lancering New Delhi, Islamabad of een deel van zuid-China te verwoesten door een atoomaanval. Deze wetenschap speelt een beslissende rol in de besluitvorming van de Chinese, de Indiase en de Pakistaanse regeringen.

Internationale nucleaire politiek
Wat te doen tegen dit kruitvat in opbouw? Economische sancties hebben gefaald. De belangrijkste kernwapenstaten lijken nu aan te sturen op het toelaten van Pakistan en India tot hun gezelschap, de eliteclub van officieel erkende kernwapenstaten. Op het eerste is dat een wenselijke ontwikkeling, als het tenminste de kansen op een nucleaire wapenwedloop, gevolgd door een permanente dreiging van een kernoorlog, afwendt. Maar er zit een inherente zwakte in deze oplossing. Ooit vergeleek de Duitse bondskanselier wijlen Kiesinger het Non-proliferatie Verdrag met een “bende beruchte zatlappen die iedereen uitnodigen om op te houden met drinken”. Met andere woorden, het lijkt van bedenkelijke waarde te zijn om de groep door het verdrag erkende kernwapenstaten verder uit te breiden. Er zijn twee internationale verdragen die van belang zijn in deze discussie, het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en het Algemene Verbod op Kernproeven. India en Pakistan hebben geen van beide verdragen ondertekend en overtreden met hun kernproeven dus geen internationale wetgeving. Dat ligt anders bij de vijf binnen het NPV erkende kernwapenstaten, die op zijn minst een grote terughoudendheid ten toon hebben gespreid in het uitvoeren daarvan. In artikel VI van het NPV wordt immers de bereidheid uitgesproken om te streven naar volledige nucleaire ontwapening. De steun voor het onbeperkt verlengen van een groot aantal niet-kernwapenstaten van het Non-proliferatie Verdrag in 1995, werd gegeven in ruil voor deze belofte. Nog in april werd deze bereidheid beproefd op een tussenvergadering in het kader van het Non-proliferatie Verdrag in Genève (de Prepcom). Daar werd door landen als Zuid-Afrika en Canada een reeks voorstellen gedaan om te komen tot verdere stappen in het proces van nucleaire ontwapening. Het ging slechts om procedurele voorstellen om concreter te praten over zaken zoals een Kernwapen Vrije Zone in het Midden-Oosten (met het oog op de Israëlische kernwapens) en het evalueren van het proces van nucleaire ontwapening. Maar elke poging tot het versterken van dit proces – niet eens directe onderhandelingen – werd geblokkeerd door een of meer van de kernwapenstaten. Als gevolg van deze patstelling is er niet eens een officieel rapport van de conferentie verschenen.

Dat het hier om meer gaat dan bureaucratische obstructie blijkt uit een verklaring die op 9 juni werd uitgegeven door een achttal landen onder leiding van Zuid-Afrika, Zweden en Egypte. Daarin werd openlijk aangedrongen op verdergaande stappen naar nucleaire ontwapening. Zo’n openlijke stellingname duidt op grote bezorgdheid onder steeds meer staten over de opstelling van de permanente leden van de Veiligheidsraad, ook wel beschreven als ‘de kernwapenclub’ door de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken tijdens een recente persconferentie in Genève.
Een hele reeks ontwikkelingen wijzen er inderdaad op dat de ‘officiële’ kernwapenstaten geenszins van plan zijn om nucleair te ontwapenen. Frankrijk, China en het Verenigd Koninkrijk nemen een afwachtende houding aan. De VS en Rusland, zeggen ze, moeten eerst maar nucleair ontwapenen via de zogenoemde START-verdragen. In Rusland is er een sterke oppositie tegen het ratificeren van het START-II-verdrag in het parlement, de Doema. Zelfs al wordt dit verdrag uiteindelijk ondertekend, zullen er nog steeds aan beide zijden 3500 kernkoppen overblijven.

Het Amerikaanse beleid
Aan de Amerikaanse kant wordt er botweg vastgehouden aan de bestaande kernwapenslagkracht. Dat is onderzocht door William Arkin, medewerker van het gerenommeerde blad Bulletin of the Atomic Scientists. In het maart-april nummer maakte hij een aantal feiten bekend die het rooskleurige beeld van algemene nucleaire ontwapening verstoren. Samen met onderzoeker Hans Kristensen schrijft Arkin daar dat de Amerikaanse regering haar overblijvende nucleaire slagkracht heeft omgebouwd op zo’n manier dat ze de afgelopen jaren niet alleen sterk in aantal is verminderd, maar tegelijkertijd verbeterd. Als bewijs hiervoor halen de auteurs een hele reeks documenten aan die ze via de ‘Freedom of Information Act‘ hebben verkregen.

Uit die documenten blijkt dat het hervormingsproces van de nucleaire strijdkrachten dat door de Amerikaanse regering op gang werd gezet na het einde van de Koude Oorlog, uiteindelijk is uitgemond in een zogenaamd Presidential Directive 60 (PDS 60), dat Clinton in november 1997 ondertekende. Volgens die directive zal de VS zich niet meer hoeven voor te bereiden op een langdurige nucleaire oorlog. Daardoor kan het nu toe met veel minder kernwapens. Men krijgt als het ware meer efficiency uit een kleiner aantal kernkoppen. Dat worden er uiteindelijk 3.200, die in een constante staat van paraatheid worden gehouden. De bestaande kernmacht wordt verbeterd, slagvaardiger en efficiënter gemaakt.

De VS heeft een slordige 45 miljard dollar uitgetrokken om deze kernwapens de komende 10 jaar slagvaardig en op peil te houden. Dit geld wordt uitgegeven in het kader van het Stockpile Stewardship Program, dat pretendeert alleen maar tot doel te hebben om de kernwapens veilig te bewaren, maar in feite veel verdergaand onderzoek financiert.
In een Amerikaans overheidsdocument over dit programma dat in april jl. openbaar werd gemaakt door onderzoekers wordt onomwonden geschreven dat het de bedoeling is om “nieuwe nucleaire opties tegen zich ontwikkelende dreigingen” te ontwikkelen.

Kernproeven
Een centrale rol daarin spelen computersimulaties en mini-kernproeven (er staat er binnenkort weer één op stapel). Deze kernproeven (die ook wel sub-kritische kernproeven worden genoemd) zijn van belang in het kader van het tweede verdrag. Het Algemeen Test Stopverbod dat door 149 landen, maar niet door India en Pakistan is ondertekend. Volgens de letterlijke tekst van het verdrag zijn proeven zoals uitgevoerd door India en Pakistan niet toegestaan, maar wel de zogenaamde sub-kritische kernexplosies die door de VS al een jaar lang worden gedaan. De bedoeling van die proeven is om nieuwe kernwapens te ontwikkelen zonder de letter van het verdrag te overtreden. India en Pakistan zijn technisch niet in staat om dit soort kernproeven te doen en vallen terug op de ouderwetse manier. Daarvoor worden ze nu aan de schandpaal genageld. De VS (samen met Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) doet hetzelfde op een wat slimmere manier en geen haan die er naar kraait.
Het in het NPV afgesproken proces van nucleaire ontwapening wordt dus door de kernwapenstaten op zijn minst ernstig opgehouden en er worden verkapte kernproeven gedaan om nieuwe kernwapens te ontwikkelen. Dat laatste is strijdig met de geest, zij het niet de letter van het verdrag dat kernproeven verbiedt.

Oplossingen
Het lijkt er nu op dat India best wel wil toetreden tot het CTBT, mits het de mini-kernproeven kan uitvoeren. Dat is echter een heilloze weg die slechts het aantal bevoorrechte nucleaire staten uit zal breiden.
Er is een nieuwe regeling noodzakelijk, waarbij zowel de erkende kernwapenstaten als India, Pakistan en Israël (de derde ‘drempelstaat’) moeten worden betrokken. Daarnaast moet er nog iets gebeuren. Het wagenwijde gat in het kernstopverdrag waar hierboven al op gewezen is, moet worden gedicht. Sub-kritische proeven die het mogelijk maken om nieuwe kernwapens te ontwikkelen moeten ook worden verboden.

De weg naar het inzetten van een ander beleid wordt al jaren bepleit door een illuster gezelschap van generaals, admiraals en vooraanstaande politici. Het Canberra-rapport, geschreven door een commissie van gezaghebbende deskundigen en politici zoals de voormalige Amerikaans minister van defensie McNamara, pleitte in augustus 1996 voor het afschaffen van tactische kernwapens (zoals de bommen op Volkel) en het zogenaamde de-alerten. Het scheiden van de kernkoppen van de lanceerplatformen. Dit is vooral van belang omdat de strategische raketten nog altijd klaar staan om binnen enkele minuten gelanceerd te worden. Een internationale groep generaals, waaronder de voormalige opperbevelhebber van de Amerikaanse strategische kernwapenmacht Butler, hebben in een verklaring eind 1996 ook gepleit voor vergelijkbare stappen.
Begin dit jaar bepleitten ook meer dan 100 internationale dit verzoek. Daaronder schaarden zich in Nederland ook de voormalige premiers Van Agt en Lubbers, evenals ex-minister van defensie Relus ter Beek, naast wereldleiders zoals Carter, Gorbatsjov en Mandela.

In plaats van de simplistische weg te volgen naar een uitbreiding van de bestaande verdragen, die niet werken en zelfs een negatief precedent zetten, is het veel verstandiger om nieuwe afspraken te maken. Afspraken die niet op belerende wijze de les lezen aan twee staten die een aanzienlijk deel van de wereldbevolking vertegenwoordigen, maar een nieuw aanbod doen voor een werkelijk wereldwijd proces van kernwapenontmanteling.
Zo circuleert er al maanden een voorstel voor een nucleaire ontwapeningsconventie, vergelijkbaar met de verdragen die zijn afgesloten om chemische en biologische wapens te verbannen. Dit concept-verdrag is door Costa Rica geïntroduceerd in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Er zouden verklaringen kunnen worden afgelegd waarin een reële ontwikkeling naar nucleaire ontwapening wordt aangekondigd. Op zijn minst zou de sabotage van elke vooruitgang naar nucleaire ontwapening in het kader van de onderhandelingen in Genève moeten worden gestaakt.

Zulke stappen garanderen geenszins een soepele houding van India en Pakistan betreffende hun eigen nucleaire strijdkracht. Maar de druk op die landen wordt aanzienlijk hoger als er daadwerkelijke stappen naar nucleaire ontwapening worden genomen, in plaats van de komedie die zich tot nu toe heeft afgespeeld.

Wat gebeurt er als zulke stappen worden afgewezen? Ook daar zijn al aanwijzingen voor. Door de Pakistaanse ambassadeur in Egypte en krantenberichten uit Israël wordt gespeculeerd over een nieuwe nucleaire as, namelijk tussen Israël en India. Het zou inderdaad wel eens aantrekkelijk kunnen zijn voor Israël, de derde niet-officiële kernwapenstaat naast India en Pakistan, om gemene zaak te maken met de eerste. Dit met de strategische bedoeling om een tegenwicht te vormen voor een Pakistaans-Islamitische bom, die misschien ooit tegen Israël kan worden aangewend.

Een dergelijke samenwerking lijkt een voor de hand liggende tegenzet op pogingen om India te isoleren. Een voortzetting van de regionale nucleaire wapenwedloop ligt dus in het verschiet. De risico’s die zo ontstaan voor de naburige staten zijn immens. Het gaat niet om een zaak van moraliteit, waarin men de hypocrisie van de kernwapenstaten afwijst. Die is vanzelfsprekend. Veel belangrijker is dat de veiligheid van de kernwapenstaten en hun bondgenoten zelf wordt aangetast als ze doorgaan op de ingeslagen weg. Een compromis is noodzakelijk en dat kan alleen een breed gedragen afspraak om nucleair te ontwapenen inhouden. Als dit simpelweg als een confrontatiekwestie wordt gezien dan is escalatie onvermijdelijk. Het veiligheidsrisico dat genomen wordt als men daadwerkelijk nucleair ontwapent is vele malen kleiner dan het risico dat gelopen wordt met de nu ingeslagen weg.

VD AMOK