Polemologen in onmin met hun schaduw

In de tweede helft van 1984 kwamen er enkele tekenen van een al enige tijd durende hevige strijd tussen de leiding van de vredesbeweging en de vredeswetenschap op opvallende wijze in de publiciteit.

Niet zo verbazingwekkend gezien het feit dat er juist in die periode grote twijfels ontstonden over de te volgen strategie. De openbare strijd werd begonnen in het blad Civis Mundi en voor een groot publiek voortgezet in de rubriek Open Forum van de Volkskrant. De onenigheid draaide uiteindelijk om de praktiese vraag welke gedragslijn de vredesbeweging moest volgen. Lobbyen in Den Haag om de politici onder druk te zetten zonder inschakeling van de massabeweging, of juist mèt gebruik van de massa’s. Dit laatste standpunt werd door de top van de vredesbeweging ingenomen. Daarnaast speelde een theoretiese diskussie over de politiek van de nukleaire ontwapening door middel van eenzijdige stappen. Uiteindelijk mondden de debatten uit in een ‘officiële ontmoeting’ tussen de top van de vredesbeweging en de leidende lichten van de vredesbeweging in brede zin (want ook politicologen en vakjournalisten namen er aan deel), begin dit jaar in Groningen. Sindsdien is het stil. Toch gaf de geheimzinnigheid rond dit debat ons aanleiding om de broze relatie tussen wetenschap en vredesbeweging wat nader te bekijken.

De vredesbeweging

Evenals alle andere bewegingen heeft de vredesbeweging een stelsel van ideeën over de zaak waar ze aktie over voert: een ideologie. Dat geldt zeker voor het IKV, de belangrijkste vredesbeweging. De kern van die ideologie is de afwijzing van bewapening in het algemeen en de kernbewapening in het bijzonder. Ter verklaring van de wapenwedloop worden vele theorieën omarmd. Vaak gaat men uit van een alsmaar doorgaande wapenspiraal met een eigen dynamiek, zoals Thompson’s exterminisme-theorie, of men wijst op het vijanddenken van de wapenwedloop. Een ding is duidelijk, wapens en oorlog zijn niet gewenst, dus moeten ze weg.
De IKV-kampagne ‘Help alle kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’ was geen duidelijke eis om een massastrijd op te voeren. Na de aankondiging van de kruisraketplannen werd het reëel om een kampagne te voeren gericht op het tegenhouden van deze kruisraket. De oude IKV kampagne-eis werd prakties beperkt tot ‘Geen nieuwe kernwapens in Europa, dus geen kruisraketten in Nederland’. Alras werd duidelijk dat tegenover de NAVO-ideologie van de atoombewapening een alternatief gesteld moest worden. Dat maakte een theoretiese diskussie in de vredesbeweging noodzakelijk. De door de NAVO verkondigde afschrikkingstheorie werd afgewezen. De vredesbeweging botste op de idee dat atoomwapens de vrede garanderen. Om de kruisraketten uit ons land te weren werd door de vredesbeweging een zeer grote beweging opgebouwd. Doet men dit dan ontstaat wel de vraag hoe haar politieke koers zal verlopen. Hoe zal men verder gaan als de regering toch kruisraketten plaatst? Zowel de top van de vredesbeweging als de kritiese polemologen waren voorstanders van ‘realistiese’ oplossingen. Dit was niet zo verbazingwekkend aangezien een gedeelte van de top van de vredesbeweging uit vredeswetenschappers bestaat. Alleen over de manier waarop kwam het tot een openlijke aanvaring.

De wetenschap

Aan het begin van de jaren ’70 hadden een aantal polemologen als ‘de kritiese polemologen’ een belangrijk deel van de vredesbeweging geïnspireerd. In die tijd was de Vietnam-interventieoorlog aanleiding voor een zeer omvangrijke Vietnambeweging in Nederland en tevens inspirator voor de vredeswetenschap, die indertijd een aantal kritiese standpunten ontwikkelde over wat er in de wereld gaande was. Opvallend was echter in de loop der jaren dat de polemologie niet erg ver kwam met een afdoende verklaring van oorlog en vrede. Veelal werd de beoefening van deze sociale wetenschap gereduceerd tot het bestuderen van reeksen gegevens over wapensystemen: een gewoonte die vooral tot uiting komt in de jaarlijkse uitgave van het SIPRI, het vredesonderzoeksinstituut te Stockholm.
Of anders ging de polemologie zich bemoeien met de hele maatschappij, omdat de kwestie van oorlog en vrede niet te scheiden is daarvan. De vraag is ook vandaag nog van toepassing, of de polemologie wel een zelfstandig bestaansrecht heeft. Feit is wel dat ze er alle belang bij heeft om zich maatschappelijk sterk te profileren. De zomer van 1984 bood die mogelijkheid, toen via de kolommen van het tijdschrift ‘Civis Mundi’ de eerste schoten op de vredesbeweging werden gelost via een artikel van Herman de Lange, polemoloog en eks-bestuurder van Pax Christi.
Waaruit bestond deze kritiek, die vooral na het 1-juni-besluit en haar verlammende werking op de vredestop, op gang kwam? De hoofdmoot van de boodschap was dat de visie van de vredesbeweging op de bewapening te beperkt was: ze zou slechts een spiegel zijn van de opvattingen van de militairen en rechtse opiniemakers, die voor steeds meer bewapening pleiten. De vredesbeweging zou denken dat het alleen maar een kwestie van wapenvermindering was. Bovendien zou ze te oppervlakkig bezig zijn met het organiseren van vredesdemonstraties, in plaats van echte invloed op maatschappelijke instituten en de politiek uit te oefenen. Verder zou de konventionele bewapening helemaal vergeten zijn door de IKV-gerichtheid op kernwapens.
Bart Tromp, werkzaam bij de vakgroep politieke wetenschappen te Leiden en tevens lid van de PvdA, bood ook een kritiese bijdrage voor de Groningse konferentie in januari, maar vanuit een andere hoek. Volgens hem speelde de ‘professionele ideologie’ van veel polemologen een belangrijke rol in de vorming van de uitgangspunten van het IKV. Eén van deze ideologieën zou een psychologiese theorie zijn van ene Charles Osgood, die bepaalde ideeën had over ontwapening via eenzijdige stappen. Deze theorie nu, zegt Tromp, klopt van geen kanten. Sterker nog, ze kan zelfs averechtse gevolgen (leidend tot oorlog) hebben indien toegepast in de internationale politiek. Deze en andere geschriften vormden de aanzet tot de diskussie die enigszins uit de hand dreigde te lopen in het najaar van 1984.
Reden dus tot een bijeenkomst van alle betrokken organisaties, of vertegenwoordigers daarvan in Groningen op 18 januari jl. Wat er precies op die konferentie is gebeurd is niet duidelijk: er bestaat geen officieel verslag. Wel twee oppervlakkige weekblad artikelen (De Groene Amsterdammer 23 januari & Haagse Post 26 januari) en een verslagje van Gied ten Berge, IKV-medewerker, in het Kernblad (februari 1985) met voornamelijk anekdotes. Wat wel duidelijk blijkt is dat de polemologen hebben volhard in hun kritiek en dat deze min of meer afstuitte op de gelederen van de KKN-top.
Reeds voor de konferentie hadden Laurens Hoogenbrink en Ben ter Veer voor het IKV kribbige reakties op de aanvallen van De Lange en Tromp geschreven, in de vorm van konferentiestukken. De verwijten van Tromp als zou het IKV afhankelijk zijn van één theorie kloppen van geen kant, schreef Hoogenbrink. Er was sprake van het aanhangen van zoiets als een ‘GRIT’-theorie. Ter Veer wees De Lange’s beeld als zou ze te weinig in de politiek zijn ingebed, naar de prullenbak. Reeds vanaf het begin van de zeventiger jaren was het IKV bezig geweest met het werken in en om allerlei instanties. Ook zou er grote invloed zijn geweest op het omzwaaien van de PvdA met betrekking tot de kruisraketten. En tenslotte had het IKV al lang aandacht gegeven aan de politieke achtergronden van de bewapening. Wat betreft de demonstraties zegt Ter Veer dat die werden georganiseerd om ‘een zekere spanning’ op te roepen in de samenleving.

Wezenlijk konflikt

Wederzijdse ontkenningen dus, door de dames en heren wetenschappers en vredesaktivisten. Wie heeft er eigenlijk gelijk? Me dunkt dat dit niet een simpel meningsverschil over de aanpak van de vredesbeweging is. Het gaat om iets wezenlijks, namelijk een politieke strijd over de toekomstige strategie van de vredesstrijd, die op een onduidelijke manier tot uiting kwam in de tweekamp wetenschappers versus vredesbeweging. Als men namelijk de diverse stukken wat nader beschouwt, dan valt vooral op dat er over de analyse van het maatschappelijk gebeuren geruzied wordt. Zo pakt Bart Tromp een theorie waar het IKV voorstander van zou zijn en kraakt die af. In zijn verweer stelt Hoogenbrink dat die theorie bekend is in IKV-kring, maar nooit de basis is geweest voor het pleiten voor eenzijdige stappen in de ontwapening. In het geharrewar over die ene theorie wordt voorbijgegaan aan wat het IKV dan wèl politiek voorstaat, namelijk éénzijdige ontwapeningsstappen, zonder volledige ontwapening.
De Lange’s artikel in Civis Mundi was ook een mooie aanleiding voor prijsschieten, ditmaal door voorzitter Ter Veer. Deze kon redelijk overtuigend aantonen dat De Lange’s stuk wat betreft het bronnenonderzoek uiterst onzorgvuldig geschreven was. De schrijver had nauwelijks IKV stukken bestudeerd, slechts artikelen uit de BRD over de Duitse vredesbeweging. Op het Groningse symposium kon de buitenland-sekretaris van de PvdA, Maarten van Traa, het gezelschap amuseren met een grap over het -toegegeven- gebrek aan kennis over het IKV bij Hylke Tromp, direkteur van het Polemologies Instituut te Groningen.
Wat hieruit te konkluderen? Waren alle wetenschappers dom, naïef en onbetrouwbaar bezig? Wisten ze van toeten noch blazen en zaten ze alleen maar afstandelijk te lullen zoals de al aangehaalde weekbladartikelen suggereren? Deze berichten geven de indruk dat Sinie Strikwerda en Mient Jan Faber de rol van simpele sukkel speelden die wat antwoorden zochten bij de wetenschap.
Niets van dat alles lijkt mij. Want de ‘kritiese artikelen’ bestonden niet alleen uit schimpscheuten over de ‘wetenschappelijkheid’ van de vredesbeweging, maar bevatten ook een boodschap over het politieke handelen van diezelfde beweging. Herman de Lange’s artikel in Civis Mundi valt bijvoorbeeld de beperking van de maatschappij-analyses van het IKV aan: zij zouden teveel naar de wapenwedloop kijken en te weinig naar de politiek die in feite de bewapening bepaalt.
Vervolgens maakt deze polemoloog een subtiel overstapje: hij gaat ook ’taken’ formuleren voor het handelen van de vredesbeweging. Men moet zich gaan richten op de politiek, de buitenlandse politiek moet gedemokratiseerd, de huidige politiek moet ter diskussie gesteld worden. Zo zou “de vredesbeweging via een kritiese en intellektuele methode, daarbij gesteund door haar opiniemacht, kunnen bijdragen tot de geleidelijke opheffing van geweldgebruik in het verkeer tussen staten”. In deze ene zin maakt De Lange verblindend duidelijk wat hij in feite wil. Hij vindt dat de vredesbeweging een lobbyclub voor de Haagse politiek moet worden. Voor demonstraties en akties is hierin geen plaats zoals hij een alinea verder ook grif toegeeft. Het is deze politieke keuze die telkens terugkomt in de artikelen die in het najaar van 1984 verschenen. Niet toevallig, want het 1-juni-besluit was net genomen. Hiermee werd de vredesbeweging voor een keus gesteld. Neerleggen bij het parlementaire besluit, of de aktie verder radikaliseren (oproepen tot boykot van de Woensdrecht-bouwers, stakingen, blokkades, enz.). De replieken van de top van de vredesbeweging zwijgen deze kwestie dood, ook als ze door columnisten als Bart Tromp min of meer met hun neus erop gedrukt worden. Hij pleit voor een volledig vertrouwen op de parlementaire politiek. In plaats van een antwoord hierop te geven, verwijt de top van de vredesbeweging de polemologen onzorgvuldigheid met de bronnen en vervalt men in de media en op het symposium in diskussies over de wetenschappelijke waarde van de diverse uitgangspunten over oorlog en vrede. Een voor wetenschappers voor de hand liggende weg omdat deze vaak gebukt gaan onder de wereldvreemde illusie dat een verschijnsel verandert kan worden als er maar een goede wetenschappelijke analyse gemaakt wordt. Omgekeerd kwalificeren deze wetenschappers grootscheepse protestbewegingen, buitenparlementaire akties e.d. vaak als ‘emotioneel’; waarmee ze onnadenkend bedoelen, niet goed doordacht en zelfs zinloos.
Mijns inziens is een goede analyse nooit weg, maar nooit voldoende om verandering te bewerkstelligen. Daar is een massabeweging voor nodig. Helaas past die houding erg goed bij de parlementaire illusies van de sociaal-demokratie, waarvan immers een centraal element is dat goede argumenten, de rede en dergelijke (en wel op het nivo van parlement en regering) van essentieel belang zijn in de politiek. De in Groningen aanwezige mensen waren het voor het grootste deel eens over deze politieke strategie van de vredesbeweging: namelijk een beroep doen op parlement en staat en erop vertrouwen dat de PvdA de kruisraketten uit het land zal houden. Daardoor kwam de werkelijk belangrijke politieke kwestie, namelijk hoe verder, nu de parlementaire politiek gefaald heeft, niet aan de orde. Het geharrewar in Groningen ontstond omdat de leiding van de vredesbeweging, hoewel ze zich misschien uit wanhoop steeds meer op het door de wetenschap aangegeven parlementaire pad begeeft, op dat ogenblik bezig was de achterban warm te maken voor een volkspetitionnement, als de (in hun ogen) laatste aktie voordat de zaak aan de PvdA wordt overgedragen. De door de Haagse Post korrespondent beschreven deemoedigheid van Mient Jan Faber op het symposium was wellicht de enige houding die hij zich kon aanmeten. Beter om op hoog nivo langs elkaar heen te kletsen dan een fundamentele diskussie over de doelstelling van de vredesbeweging en haar middelen. Wat betreft de (on)zorgvuldigheid van de wetenschappers: deze hadden er goed aan gedaan te erkennen dat hun pleidooien voor een bepaald politiek optreden in deze periode kwa effekt gelijk stonden aan een pleidooi om PvdA te stemmen en een lobbyclub in Den Haag te handhaven, desnoods zonder massa-aanhang. Het ware wel wat ‘wetenschappelijker’ geweest als men zich had bezonnen over de alternatieven die uit de radikale hoek van de vredesbeweging de afgelopen tijd zijn aangeboden. Dat gaat nu, na 1 november, nog meer op dan in januari jongstleden.

AMOK