Na de onafzienbare rij recensies over Kubrick’s laatste produktie, lijkt verder kommentaar op de film Full Metal Jacket overbodig. Toch valt er wel iets toe te voegen aan de papierstroom, al zijn het alleen maar een paar kritiese kanttekeningen over de recensies zelf.
De film bestond, oppervlakkig gezien, uit twee delen: het eerste gaat over de opleiding van een groep mariniers, het tweede over de oorlogservaringen van een (andere) groep soldaten in Vietnam. Op het eerste gezicht is er geen relatie tussen de twee delen, behalve de aanwezigheid van één figuur met wie de kijker meegaat. We worden, zoals Jan Simons in De Groene Amsterdammer aangeeft, door de manier van filmen lid van het groepje soldaten op het scherm. Dit speciale kamerawerk van Kubrick krijgt veel aandacht in de diverse recensies. In Bluf! wordt er zelfs een theorie van maatschappelijke verandering aan opgehangen.
De Volkskrant brengt door de kop “film toont het absurde van oorlog” misschien het beste een mening tot uiting die door velen wordt gedeeld. Maar eigenlijk is deze benadering een ontsnappingsformule, die nieuwe vragen opwerpt. De recensenten van Volkskrant en Waarheid benadrukken beiden hun afkeer van de stompzinnige discipline die toegepast wordt om de rekruten te herscheppen tot gevechtsmachines. Jan Heys beschrijft (in de Volkskrant) de mariniersopleiding met een zeker ontzag. Met dat ontzag, waarin ook ongeloof doorschemert, schept de recensent een kloof tussen het onderwerp – disciplinering – en de werkelijkheid van de militaire discipline. Maar zo’n kloof bestaat er in de realiteit niet. In het NRC van 24 november staat een uitgebreide beschrijving van de opleidingsomstandigheden op een kazerne in Oirschot. Daar worden infanteriesoldaten opgeleid op een manier die beslist niet veel verschilt van die gehanteerd wordt door Lee Emery, die in de film (uitmuntend) de rol van drilsergeant speelt. Als er iets duidelijk wordt uit de recensies dan is het, dat de recensenten amper bekend zijn met de normale opleidingsmethoden voor frontsoldaten. Hierin bestaan weliswaar veel gradatieverschillen – in het Nederlandse leger is de laatste twintig jaar zelfs de nadruk verlegd van “harde” naar “management”-methoden – de essentie van elke infanterieopleiding blijft niettemin de afbraak van het karakter van een individu, gevolgd door de heropvoeding tot een gedisciplineerd soldaat die bevelen opvolgt. De praktijk van dit mechanisme wordt uitstekend geïllustreerd in de film (waarschijnlijk omdat Lee Emery in werkelijkheid ook een instructeur is geweest).
Goed, Kubrick geeft dus een prachtig beeld van disciplinering en hoe dat in zijn werk gaat. In de tweede helft van de film zet hij hier een soort spiegelbeeld tegenover. Om dat te doen, trekt hij zich niets aan van het realismegehalte van de film. Het verhaal speelt in Vietnam, maar het rammelt aan alle kanten. Een scene rond het lijk van een gesneuvelde officier wordt op melodramatiese wijze, of liever: clichématig, neergezet. Een aantal soldaten geven om de beurt hun kommentaar, bijvoorbeeld in de scene waarin de – in Vietnam altijd aanwezige – Tv-verslaggever de soldaten naar hun mening over de oorlog vraagt. Dan worden weer een aantal stereotypen – demokratie, vrijheid, shit, kan me niet schelen, enz. enz. -afgedraaid. Deze toneelstukjes breken het beeld van “Vietnam zoals het in werkelijkheid was”, dat in Platoon werd neergezet, af. Samen met diverse militair-techniese fouten – een verkenner wordt op suïcidale wijze een open plek ingestuurd en op voorspelbare wijze neergeschoten – maken de twee “meningspeilingen” duidelijk dat Kubrick geenszins de bedoeling had een “realistiese” oorlogsfilm te maken en zeker geen over Vietnam.
Nee, de sleutel voor de film ligt eerder in de tweedeling ervan: het afzetten van de kille, perfekte disciplinering in de opleiding tegenover de algemene puinhoop van de “oorlog”. Op het slagveld hebben we opeens veel meer met individuele soldaten te maken. De perfekte gevechtsmachines blijken in een praktijksituatie de toestand niet helemaal meester. Alleen een heleboel geklooi en (vooral) individuele initiatieven van verschillende soldaten lossen de problemen op. Zo een probleem bestaat bijvoorbeeld uit het doden van een gewonde scherpschutter, een vrouwelijke VietCong-soldaat. Niemand geeft bevel om haar te doden: het is een keuze van één van de soldaten. Kubrick lijkt het belang van het individu te willen benadrukken: ondanks de afstomping van de opleiding blijft een soldaat (soms) een individu met zijn eigen wil. Dat is een algemeen kommentaar op het verschijnsel “soldaten in oorlog” en heeft niets met de specifieke situatie in Vietnam te maken. Door de kwestie van de discipline en eigen verantwoordelijkheid sterk naar voren te halen wordt ze echter ook losgekoppeld van de realiteit van elke herkenbare oorlogssituatie.
Misschien had recensent Paul Virilio in Bluf! wel gelijk toen hij schreef dat er sprake is van het “verval van de zingevende menselijke omgeving”. Misschien denkt Kubrick dat de maatschappij of de mensen tegenwoordig zo in elkaar zitten dat het er niet toe doet waar of hoe oorlogen plaatsvinden: dus hoef je je ook niets van de werkelijke situatie aan te trekken.
Het thema “individu in oorlog” is voor Kubrick niet nieuw. Zijn film “Path to Glory” ging daar ook over, maar dan gebracht als de gewetensproblemen van een officier. De officier heeft hij deze keer uit het scenario laten vallen om zich op de soldaten te konsentreren. Daarmee blijft Kubrick ook vastzitten in een algemenere (vooral Amerikaanse) filmkultuur, namelijk die van het individu dat een standpunt inneemt, een daad verricht, de zaak redt, enzovoort. Een soldatenraad zul je niet snel in een Kubrickfilm tegenkomen. Het gaat hem om het heroïese handelen van het individu tegen machten die maar al te vaak sterker blijken te zijn.
Links (Tijdschrift voor socialistiese discussie en analyse)