In het midden van de vorige eeuw schreef Benjamin Disraeli de politieke roman ‘Sybil’. Daarin gebruikte hij de term ’two nations’, om het rijke en het arme Engeland te beschrijven. Het was die maatschappelijke gespletenheid waar een column van Stephen Sanders in de zaterdagse Volkskrant mij aan herinnerde.
Hij schreef over het bezoek aan een oude vriend die in de bijstand was blijven steken, terwijl hijzelf sociaal gestegen was in de wereld. Het was een scherpzinnige column, die zeer goed de kloof weergaf tussen mensen met weinig en met veel geld. Merkwaardig genoeg kwam in datzelfde schrijven ook de immense minachting van Sanders voor zijn gastheer naar boven borrelen. Sanders’ positie was immers een van relatieve luxe: waarom zou hij een hekel hebben aan iemand in een veel slechtere sociale positie? Later besefte ik dat zijn afkeer volkomen logisch was. Er is immers geen gewone omgang meer mogelijk tussen mensen die aan de rand van of in de armoede leven, en zij die de middelen hebben om althans een deel van hun dromen na te streven. Het inkomensverschil tussen deze twee bevolkingsgroepen heeft een kloof geschapen die niet meer overbrugd kan worden. Zo’n kloof wordt maar door weinigen opgemerkt als de sociale contacten zich zoals vroeger beperken tot die tussen een elitegroep en haar bedienden. Tussen mensen die uit een vergelijkbare sociale omgeving komen zijn er echter veel meer relaties over en weer. Men probeert nog met elkaar om te gaan en ontdekt gaandeweg dat dit niet meer mogelijk is. Het gaat niet alleen om de toegang tot betere huisvesting, het uitgaansleven, de duurdere cadeautjes of de exotische vakanties; veel belangrijker is de erkenning en bevestiging van de gevestigde maatschappij, de ‘sociale omgeving’ van diegenen met betaald werk en de intense minachting voor hen die steun trekken van de staat. Het is het beste bewijs van de stelling dat ongelijke relaties niet blijvend op alleen gevoelens kunnen worden gebaseerd. Het is van essentieel belang of iemand de middelen heeft om een deel van zijn eigen leven te controleren. Als die middelen zeer schraal zijn en bovendien alleen beschikbaar worden gesteld als de ontvanger het bijbehorende stigma op de koop toe neemt, dan is er geen gelijkwaardige omgang tussen de betaalden en onbetaalden meer mogelijk. Alleen door een politiek van solidariteit kon een poging worden gedaan om dat gat te overbruggen. Met de verzwakking van de linkse politiek wordt de omgang tussen de rijken en armen steeds meer gereduceerd tot die tussen de ‘gever’ en de ‘ontvanger’: kortom het onzalige christelijke idee van de caritas. De column van Sanders gaf deze verandering haarscherp weer: boven alles weerspiegelde zijn schrijven de transformatie van een progressieve schrijver tot rechtse, individualistische yup die niet wil worden lastig gevallen door de pijnlijke werkelijkheid. Bij mij komt nog een ander beeld naar voren: dat van de zeventiende-eeuwse kardinaal Richelieu die de stank van de armoede om zich heen onderdrukte door een sinaasappel onder zijn neus te houden.
Achter de Zeewering (Nieuwsblad van Links Forum)