Guerrillaoorlog in Afghanistan

In Afghanistan wordt door de NAVO en haar bondgenoten een grootschalige interventie gepleegd. Men stelt dat Afghanistan moet worden gered van chaos door de aanwezigheid van de buitenlandse troepen.
Afghanistan is een narcostaat, een failed state die uit elkaar zal vallen, als er niet snel wordt opgetreden. De Taliban zullen weer aan de macht komen en het terrorisme zal zegevieren. Het idee dat de aanwezigheid van de westerse interventielegers als een invasie wordt beschouwd door een deel van de bevolking, die deze dan ook om legitieme redenen bestrijdt, is in Nederland het equivalent van vloeken in de kerk.
In plaats daarvan wordt ons voorgehouden dat de aanwezigheid van de NAVO niet alleen noodzakelijk is voor Afghanistan, maar ook voor het voorbestaan van het Atlantisch bondgenootschap: een gecodeerde manier om te beweren dat Nederland de VS altijd moet volgen in hun overzeese militaire avonturen.
Achter deze opvattingen schuilen vooroordelen en vooronderstellingen, waarin nog de minste de zelfvoldaanheid van de westerse regeringen is, die menen het recht aan hun kant te hebben en militaire interventie als een vanzelfsprekend stuk buitenlandbeleid beschouwen.

De aard van guerrillaoorlog
De kern van de guerrillaoorlog en omgekeerd de contraguerrilla zit in de relatie tussen het politieke en het militaire. Leidend principe is dat militaire middelen in zichzelf bijzonder beperkt zijn als politiek instrument; het is zo goed als onmogelijk om mensen te dwingen tot andere gedachten en heel moeilijk om hun gedrag en gewoontes onder dwang te veranderen. Het gaat hier om de meest wezenlijke kwestie van maatschappelijke ordening: de legitimatie van de staatsmacht en de mate waarin die vrijwillig wordt geaccepteerd en ondersteund.

De militaire technieken van guerrillaoorlog hebben niets te maken met de zaak waarover gevochten wordt. Het zijn voor de guerrilla’s methoden om als relatief slechter bewapend en zwakker leger (eigenlijk een burgermilitie) een sterker leger te bestrijden. Guerrillatechnieken kunnen ook door een conventioneel leger gebruikt worden, maar dan door speciale eenheden zoals commando’s of special forces (zoals de SAS). Vaak worden deze speciale eenheden door een zittende macht ingezet om de guerrilla die haar omver wil werpen te bestrijden. Deze militaire technieken hebben op zichzelf helemaal niets te maken met de politieke kwestie: waarom en waarvoor wordt de guerrilla dan wel de contraguerrilla gevoerd? De Britse defensie-expert Dan Plesch voert een raak kenmerk van dit verschil op: hij suggereerde tegenover een officier van de Special Air Service, de Britse elite eenheid, dat contraguerrillawerk 95% politiek en 5% militair is. Nee, antwoordde de SAS-officier: het is 99% politiek en 1% militair. Met dat antwoord illustreert de officier de kern van contraguerrilla oorlogvoering: de SAS en hun equivalenten in andere legers zijn vooral politieke soldaten.
Door het gelijkstellen van de militaire technieken (slecht bewapende milities tegen helikopters en vliegtuigen) aan een guerrillaoorlog – daar heeft de beeldvorming van de media en Hollywood veel mee te maken – verdwijnt de politieke kern van de guerrillaoorlog uit zicht.

De algemene regels voor het voeren van een guerrilla zijn zo oud als de oorlogvoering. In de twintigste eeuw zijn ze verwerkt in handleidingen geschreven door aanvoerders zoals Mao Ze Dong en Che Guevara die de relatie legden tussen het militaire en het politieke zoals dat in hun conflicten speelde. Dat betekende in de praktijk de vertaling door een politieke organisatie (de politieke partij en haar kaders) van de politieke eisen naar de dagelijkse strijd om de steun van de bevolking.
Dus eerst en vooral een propagandaoorlog die tot doel had om de bevolking te mobiliseren en rekruteren voor de strijd tegen een gevestigde macht waartegen zich een groot deel van de bevolking al heeft gekeerd (Cuba in de jaren vijftig) of vreemde overheersing (Japanse bezetting in China). Deze guerrillacampagne bestaat veelal uit een aantal fases die één voor één doorlopen worden en bij succes de zittende macht omverwerpen, dan wel een bezetter verdrijven. Propaganda onder de bevolking door middel van beperkte militaire operaties (bijvoorbeeld overvallen door kleine eenheden op wachtposten of militaire vrachtwagens) kenmerkt de eerste fases, langzaam leidend naar het vestigen van veilige gebieden van waaruit steeds beter bewapende eenheden een campagne voeren die steeds meer op een conventionele oorlog tussen geregelde legers begint te lijken. Daarvoor is rekrutering en uitbreiding een eerste vereiste.

Politiek en guerrilla
Het ligt in de aard van de politieke guerrilla dat men bereid is om jaren, soms tientallen jaren te vechten. Een minimaal doel voor de opstandelingen is om te blijven bestaan en niet verwikkeld te raken in nutteloze veldslagen waar het regeringsleger haar meestal superieure vuurkracht kan aanwenden. Omgekeerd probeert de regering (in Afghanistan is dat vooral de NAVO) juist wel zo’n situatie te bewerkstelligen. De laatste heeft meer haast dan de guerrilla: ze moet een beslissende slag proberen af te dwingen, onder andere vanwege de cruciale politieke steun van het thuisfront. Kort gezegd: het gezag moet beslissend winnen, de guerrilla hoeft alleen maar een slag te vermijden – dus niet verliezen – totdat hij sterk genoeg is om zo’n slag wel aan te gaan.
In Afghanistan wordt in Kandahar door grote guerrilla-eenheden wel slag geleverd met de NAVO-troepen. Dat is opmerkelijk: het suggereert dat de Taliban en hun bondgenoten zo zeker van hun zaak zijn dat ze de onvermijdelijke verliezen bij zulke veldslagen accepteren. Daar speelt ook een mate van religieus gedreven fanatisme een rol bij.

Het effect van de oorlog op de bevolking, zowel ter plekke als in landen van herkomst, is cruciaal, omdat het de connectie is tussen militair en politiek. Als de politieke wil om te vechten in elkaar stort (omdat de prioriteiten veranderen of men de prijs in de vorm van uitgaven en slachtoffers niet meer accepteert) worden de militaire operaties zinloos. Bovendien slaat dit ook snel terug op de soldaten van de vechtende partijen. Daarom wordt er bijvoorbeeld aan de regeringskant zoveel gedaan aan het controleren van de berichtgeving uit Afghanistan. De Nederlandse bevolking moet er van overtuigd blijven dat succes behaald wordt, het licht aan het eind van de tunnel moet in zicht zijn.

De politieke lijn van de Afghaanse guerrilla’s (vermoedelijk vooral Taliban) is eenvoudiger omdat ze op eigen terrein vechten. Daarbij wegen de historische ervaringen van de Afghaanse bevolking (met Britse en Sovjet-Russische invasies) zwaar. Als de vreemdelingen zich gaan gedragen zoals hun voorgangers, dan expandeert de steun voor de guerrilla exponentieel, al was het maar omdat ze dan gezien worden als het minst slechte alternatief. Daarbij is het onvermijdelijk dat de bevolking klem komt te zitten tussen de strijdende partijen.

Door het opzetten van een parlement en andere instituties wilde het Westen de indruk geven dat de oorlog gaat om een democratisch gekozen meerderheid en een marginaal gesteunde guerrilla. De massale oppositie tegen de westerse troepen (niet noodzakelijkerwijs steun voor de Taliban) die zich kennelijk het laatste jaar ontwikkeld heeft maakt duidelijk dat Karzai nauwelijks een politieke basis heeft en sterk geïsoleerd is.

Inktvlek en guerrillaoorlog in Afghanistan
De NAVO en Nederland hanteren in Afghanistan de zogenaamde ‘inktvlekmethode’. Daarbij worden de NAVO-bases gezien als veilige uitgangsposities voor het vestigen van het Afghaanse regeringsgezag in het zuiden. Vanuit die bases moeten locaties in de omgeving beveiligd worden om de invloed van de Taliban en andere tegenstanders terug te dringen en ruimte te maken voor wederopbouwprojecten. Vervolgens trekken de NAVO-militairen weer verder naar de volgende centra, zodat al doende die locaties op de kaart een steeds groter aantal inktvlekken vormen onder het gezag van de ISAF-troepen en de Afghaanse regering.

De inktvlekmethode is net zo goed in gebruik bij de guerrilla’s, maar dan om het omgekeerde te bereiken: een steeds kleiner aantal locaties waar de buitenlandse troepen veilig kunnen vertoeven, de uitbreiding van het gezag van de Taliban over een steeds groter deel van de bevolking. Het is voor de Taliban niet mogelijk om het hele land fysiek te bezetten en loyaliteit af te dwingen. Beslissend is of mensen zelf het idee hebben dat de ene of de andere kant hun belangen steunt of juist ondermijnt.

Bij zo’n guerrilla in een overwegend agrarische economie gaat het om het beheersen van het platteland vanuit een gevestigde machtspositie in de steden en de verbindingen daartussen omdat het sociaaleconomische leven van een land langs die routes plaatsvindt. Dat is de reden dat de verbindingen, de wegen, of spoorwegen en rivieren zo belangrijk zijn. Als de bevolking grotendeels op het platteland woont wordt het een kwestie van wie de meeste invloed op hen uitoefent, dat wil zeggen, wiens standpunten het meest overeenkomen met hun geloof, normen en waarden en ook hun bestaansmiddelen garandeert.

Daarom is de kwestie van de ‘normale gang van zaken’ in het dagelijks leven zo ontzettend belangrijk. (meestal gesimplificeerd door de domme Amerikaanse frase hearts and minds) In Afghanistan is daarbij van belang: de plaatselijke economie (papaverteelt), landeigendom, de positie van de plaatselijke machthebbers en de door Kaboel aangestelde (meestal aangeduid als warlord, overigens ook een simplificatie), de clanloyaliteit (sterk geografisch gebonden), de religieuze gebruiken (rol van sharia in bijvoorbeeld onderwijs).

Het gaat er dus om: wie in Afghanistan staat het dichtst bij de bevolking en haar belangen? In het zuiden van het land lijkt het erop dat de coalitiestrijdkrachten al een beslissende nederlaag hebben geleden, als we het rapport van de Senlis Council geloven. Dat rapport, gebaseerd op maandenlang veldonderzoek, stelt dat heel zuidelijk Afghanistan al onder invloed staat van de Taliban. Dat lijkt bevestigd te zijn door de bijzonder harde gevechten die in de provincies Helmand en Kandahar hebben plaatsgevonden het laatste halfjaar, waarbij de Britse en Canadese garnizoenen onder steeds grotere druk komen te staan.

Het succes van een guerrilla hangt af van zijn politieke programma en de manier waarop ze de zaken die spelen aan de orde kan stellen. De Taliban hebben een sociale basis onder een substantieel deel van de bevolking. Het gaat daarbij niet slechts om de militaire operaties zoals aanslagen of overvallen, maar om de organisatie die noodzakelijk is om ze uit te voeren. Die organisatiegraad impliceert een bepaalde mate van steun onder de bevolking.

In de Nederlandse media is het gebruikelijk om die steun af te doen als achterlijkheid, afgedwongen of gekocht. Immers, een guerrilla die steun afdwingt (en door vreemde machten zoals Pakistan en Al Qaeda gesteund wordt) is iets tijdelijks dat kan worden verslagen door de inzet van een sterkere militaire macht. Het is immers een geruststelling voor het Nederlandse thuisfront als breed gedragen negatieve standpunten over bijvoorbeeld de positie van vrouwen, of moslims die christen worden, of godslasterlijke tekeningen, of over de aanwezigheid van buitenlanders kunnen worden afgedaan als van de bevolking afgedwongen standpunten en niet iets dat sowieso al leeft onder de bevolking. Vandaar het steeds weer terugkerende propagandabeeld in de westerse media van de voortstormende progressieve en democratische krachten die Afghanistan aan het veranderen zijn, geleid door de verlichte Karzai. De politieke kwestie verdwijnt als probleem.

Contraguerrilla in het zuiden
Het onlangs verschenen rapport van de Senlis Council (Afghanistan Five Years Later: The Return of the Taliban, september 2006) schetst een heel ander beeld. Veldonderzoekers kwamen tot de conclusie dat het drugsbestrijdingsbeleid van de Afghaanse regering (in wisselende mate ondersteund door westerse troepen) niet alleen totaal mislukt is, maar bovendien grote vijandschap heeft opgewekt onder de boerenbevolking die voor haar bestaan afhankelijk is van de papaveroogst. Duizenden mensen zijn daardoor in de armoede gestort, er is zelfs sprake van hongersnood. Als gevolg van dit beleid hebben de Taliban en hun bondgenoten grote invloed gewonnen in Zuid-Afghanistan.

Uiteraard wordt dit alles verder verergerd door actief dan wel passief racisme van de bezettingstroepen en de inzet van grote vuurkracht tijdens operaties waarbij altijd collateral damage – dode en gewonde burgers, vernielde huizen en verbrande velden – optreedt. De constante stroom van doden en gewonden onder de burgerbevolking dwingt zelfs Karzai om steeds weer in het openbaar van de NAVO en de VS onderzoeken te eisen, die voortdurend niets opleveren. Ook de constante claims over honderden Talibandoden zijn hoogst bedenkelijk en doen denken aan de Vietnamoorlog waar iedere dode op wonderlijke wijze een Vietcong-strijder werd – de Nederlandse media nemen grosso modo de officiële cijfers blind over. Dit militaire optreden wordt steeds dominanter en logenstraft het idee van een beschermde opbouwoperatie voor de bevolking. In plaats daarvan is er een oorlog gaande die steeds meer vijandschap oproept, die omgezet wordt in steun voor de rebellen. Deze factor op zichzelf hoeft niet beslissend te zijn, maar geeft de doorslag als de andere eerder genoemde elementen tegen de bezetters werken.

Door de verdraaide weergave van de situatie – alsof het een technisch militair probleem zou zijn dat eerst moet worden opgelost, waarna het opbouwwerk kan beginnen – is de discussie in de NAVO gereduceerd tot een roep om meer soldaten.
Zo’n militaire aanpak is strijdig met de basisregels van de contraguerrillaoorlog: die stellen juist het politieke en economische beleid voorop, waarbij gekeken wordt hoe de militaire operaties het proces kunnen ondersteunen. Dus niet het tegenovergestelde, zoals de Nederlandse regering steeds weer beaamt, daarin gesteund dor een Kamermeerderheid.
Willen de bases van de NAVO-troepen niet steeds meer het karakter krijgen van geïsoleerde vestingen in een zee van vijandelijkheid, dan zal er op zijn minst serieus moeten gekeken worden naar de voorwaarden die door Senlis voor vooruitgang worden gesteld:
– noodhulp aan de arme bevolking moet prioriteit krijgen, vooral in de papaver verbouwende gebieden.
– de drugsbestrijdingsstrategie moet volledig worden herzien; alle anti-drugs operaties moeten onmiddellijk worden gestaakt.
– militaire operaties moeten ondergeschikt worden gemaakt aan humanitaire maatregelen.

Zulke stappen vereisen echter een grotere flexibiliteit door de NAVO dan tot nog toe is tentoongespreid. Boven alles moet men af van de levensgevaarlijke visie als zou het mogelijk zijn om in Afghanistan een kopie van westerse democratie op te leggen. Dat is een neoconservatieve wensdroom die in Irak onnoemlijk veel ellende heeft aangericht en dat ook elders dreigt te doen. In die zin gaat het niet alleen om Afghanistan maar ook om andere mogelijk interventiedoelen.

VD AMOK