Nucleaire bewapening op de tweesprong

In april en mei wordt in New York de vijfjaarlijkse toetsingsconferentie van het Non-proliferatie verdrag (NPV) gehouden.

Daar staat de vraag centraal: zijn de kernwapenstaten bereid om nucleair te ontwapenen? Want tien jaar na het einde van de Koude Oorlog wordt het voortbestaan van de mensheid nog steeds bedreigd door immense kernwapenarsenalen. De kernwapenwedloop die samen met de Berlijnse muur had moeten verdwijnen in 1990, is nooit weggeweest en dreigt in een andere gedaante weer terug te keren. Een aantal staten zal als de conferentie mislukt overwegen om zelf kernwapens te ontwikkelen, of daartoe overgaan.

Hoewel het aantal kernwapens sedert 1990 sterk is gedaald zijn de huidige voorraden nog voldoende om de wereld nog vele malen te vernietigen. De kernwapenstaten – zowel de officiële vijf als de nieuwkomers – hebben de beschikking over kernwapenarsenalen die in luttele minuten kunnen gelanceerd worden. De nucleaire strijdkrachten van zowel de Russische Federatie als de Verenigde Staten worden nog steeds in deze hoge staat van paraatheid gehouden. Tegelijkertijd zijn er door deskundigen sterke twijfels geopperd over de technische staat waarin de Russische kernwapens en infrastructuur verkeren. Vooral de elektronische systemen die een waarschuwing moeten geven voor een aanval op Rusland zijn aan verval onderhevig. Zoals elders in dit nummer van VD AMOK wordt beschreven had in 1995 een vals alarm bijna een atoomoorlog tot gevolg. De bezorgdheid over die systemen bij de Amerikaanse en Russische autoriteiten was groot genoeg om bij jaarwisseling speciale maatregelen te nemen in verband met het millenniumprobleem. Het mag gerust een wonder heten dat een kernoorlog per ongeluk nog niet heeft plaatsgevonden. Naast dit technologische probleem van Frankenstein bij de door verdragen erkende kernwapenstaten is er ook sprake van een nieuwe bewapeningswedloop. Daarbij gaat het om het bewust nastreven van nucleaire bewapening door staten die deze, in navolging van de officiële vijf kernwapenstaten, als onontbeerlijk voor hun nationale veiligheid zien. India, Pakistan en Israël zijn feitelijk kernwapenstaten geworden. Een aantal andere staten beschouwen de nucleair bewapende weg als een nuttige compensatie voor hun gebrek aan invloed in de internationale politiek. Daartoe worden veelal Noord-Korea, Irak, Iran en Libië gerekend.

In de Koude Oorlog had de gespannen situatie tot gevolg dat de antagonisten relatief zorgvuldig met hun nucleaire wapens omgingen. Dat betrof zowel de veiligheidsprocedures rondom het gebruik van de eigen wapens, als het verhinderen van de verspreiding van nucleaire wapentechnologie. Het kenmerk van de internationale politieke situatie na de Koude Oorlog is dat deze restricties zijn verzwakt of zelfs verdwenen. Wat overblijft is een stelsel van verdragen dat in de eerste helft van de jaren negentig enige kracht ontwikkelde en in de ogen van sommigen de opmaat was tot het afschaffen van kernwapens. Zo werd het START II verdrag ter vermindering van de kernwapensystemen van Rusland en de VS ondertekend, evenals een teststopverdrag dat nucleaire proeven verbood, en de permanente verlenging van het Non-proliferatie Verdrag. Bovendien kwam het Internationale Gerechtshof tot een uitspraak waarin kernwapens, volgens het internationaal recht, illegaal werden verklaard. Hoewel deze ontwikkelingen verschillend geïnterpreteerd werden door de belangrijkste kernwapenstaten werden ze door de publieke opinie gezien als evenzovele stappen naar nucleaire ontwapening.

Nieuwe kernwapenwedloop
Omstreeks 1995 ontstond echter al grote zorg onder een aantal deskundige waarnemers dat, na de veelbelovende eerste stappen, er een ernstige kentering was in het nucleaire ontwapeningsproces. De barrières werden in de eerste plaats opgeworpen door de belangrijkste kernwapenstaten Rusland en de VS, wiens onderhandelingen voor de vermindering van de strategische strijdkrachten vastliepen. Het steeds weer herhaalde uitstel van de ratificatie van het START II-verdrag door het Russische parlement speelde daarin een belangrijke rol, maar de immense invloed van het nucleair-militaire complex in de VS moet ook niet onderschat worden. Een proces om de samenstelling en strategie van de Amerikaanse nucleaire strijdkrachten vergaand te herzien met het oog op het reduceren van de immense slagkracht, (de zogenaamde Nuclear Posture Review) ging ten onder in een bureaucratische strijd die resulteerde in een herziening van de nucleaire doctrine maar slechts in negatieve zin. In feite werden de nucleaire strijdkrachten gereorganiseerd in voorbereiding op hun gebruik in de nieuwe wereldorde. Ondanks het stopzetten van de Amerikaanse kernproeven werd een immens nucleair bewaarprogramma (het Stockpile Stewardship Programme) georganiseerd dat als hoofddoel had het gereedhouden voor inzet van de bestaande voorraad kernwapens en ook nieuwe te ontwikkelen via computer simulatietechnieken en zogenaamde sub-kritische kernproeven (wel toegestaan onder het teststopverdrag).

Dit overlevingsproces van de nucleaire strijdkrachten werd aan Russische kant weerspiegeld door twee ontwikkelingen. Ten eerste de gedeeltelijke desintegratie van de Russische conventionele strijdkrachten, waardoor de politieke leiding de nadruk begon te leggen op de rol van de nucleaire middelen om de veiligheid van de staat te garanderen. Ten tweede de uitbreiding van de NAVO in de richting van de Russische grens, hetgeen als een directe dreiging werd gezien door de Russische politieke elite.

Tenslotte was de nieuwe wereldorde, die in belangrijke mate door de VS en haar belangen werd bepaald, reden voor een aantal landen om het voorbeeld van de kernwapenstaten te volgen. Zij verbonden het bezit van kernwapens aan het concept van ultieme veiligheid voor hun nationale belangen: Israël, India en Pakistan passen in dit rijtje. Een laatste en misschien groeiend groep staten zien in kernwapens een manier om hun regionale positie te versterken, en als middel om de immense conventionele superioriteit van de westerse strijdmachten en de bijbehorende politieke invloed teniet te doen. Tot deze groep landen, in de westerse media vaak aangeduid als ‘boevenstaten’, worden meestal Noord-Korea, Iran, Irak en Libië gerekend, maar dit lijstje is sterk afhankelijk van de veranderende Amerikaanse buitenlandse politiek. Irak was in de jaren tachtig bijvoorbeeld een Westerse bondgenoot, op grote schaal financieel en militair gesteund door de VS en een aantal Europese landen. In die periode is ook de grondslag gelegd voor de ontwikkeling van een Iraaks nucleair wapen.

Trans-Atlantische ruzies
Van groot belang voor de kansen op nucleaire ontwapening zijn recente ontwikkelingen in de trans-Atlantische politiek. Met de ontwikkeling van de Europese Unie komt ook een zelfstandige gezamenlijk buitenland- en defensiebeleid in zicht, dat niet noodzakelijkerwijs in het verlengde ligt van de Amerikaanse buitenlandse politiek. De stappen in de richting van zo’n beleid en een Europees leger hebben tot spanningen met de Amerikaanse regering geleid binnen de NAVO.

Deze spanningen werden zichtbaar bij de traditionele economische conflicten, maar ook rondom de oorlog in Kosovo, en in de Verenigde Naties in 1998 en 1999, in de kwestie van nucleaire ontwapening. Een aantal Europese NAVO landen begon zich kritischer op te stellen ten aanzien van het door de Amerikanen voorgestane nucleaire beleid. Die meningsverschillen kwamen tot uiting in de pleidooien van de in 1998 net aangetreden Duitse Rood-Groene regering voor een beleid waar de NAVO zou verklaren om kernwapens niet als eerste te gebruiken. Een aantal kleinere NAVO-lidstaten volgden op enige afstand door in de Verenigde Naties zich van stemming te onthouden over de zogenaamde resolutie van de landen van de Nieuwe Agenda Coalitie (NAC). De NAC is een samenwerkingsverband van staten (waaronder Zuid-Afrika, Zweden en Ierland) die bezorgd zijn over de stagnatie in nucleaire bewapening. Eind 1998 en 1999 legden ze in de VN een resolutie op tafel waar gepleit werd voor een aantal duidelijke tussenstappen naar nucleaire ontwapening. Die stappen waren zo redelijk dat alleen de drie kernwapenstaten van de NAVO, samen met Turkije, tegen stemden in 1998. De andere NAVO-lidstaten onthielden zich van stemming.

In oktober 1999 volgde een nog veel opvallender meningsverschil tussen de Atlantische bondgenoten. De Amerikaanse Senaat weigerde het verdrag over de kernproeven (CTBT) te ratificeren, ondanks openlijke pleidooien daarvoor door Europese regeringsleiders. Bovendien verklaarde president Clinton in de zomer van 1999 dat er een antiraketschild boven Noord-Amerika zou worden aangelegd. Daarmee zou het in 1972 afgesloten Anti-Ballistisch raketverdrag op de helling komen te staan. Daarin werden beperkingen op het aantal anti-raket systemen vastgelegd, om de kernwapenwedloop nog enigszins in de perken te houden. Een groot aantal defensieve systemen zou immers de andere kant ertoe dwingen om nog meer raketten op te stellen. Deze beperking wordt nu door de VS onderuit gehaald.

Een definitief besluit hierover zal waarschijnlijk ergens in de zomer of herfst van dit jaar vallen, midden in de presidentiele verkiezingscampagne die bepaald niet matigend werkt als het gaat om de vermeende veiligheid van de VS.

Een Europese rem?
Deze meningsverschillen in het Atlantische verbond zijn zo ernstig dat een alleingang van Europa tot de mogelijkheden behoort. De ontwikkeling naar een Europees leger wijst daar zeker op. Het zal echter nog jaren duren voordat dit leger werkelijkheid wordt, alle hoogdravende verklaringen ten spijt. De vraag die echter zeker binnen niet al te lange tijd zal opdoemen, is wat er met de Franse en Britse kernwapen moet gebeuren in een Europees leger. Het non-proliferatie verdrag is daar helder over: het is de ondertekenaars niet toegestaan om kernwapens af te staan of te ontvangen. Als Europa een nieuwe entiteit vormt komt de vraag naar voren of deze ook het NPV moet ondertekenen. Dat lijkt niet onlogisch, aangezien alle lidstaten dat verdrag ondertekend hebben.

Intussen zijn ook de Europees NAVO-lidstaten in overtreding van het NPV. Dat is althans de mening van een groot aantal ondertekenaars van het verdrag. Deze menen dat, aangezien de NAVO-bondgenoten deel uitmaken van een nucleair bondgenootschap dat bereid is om kernwapens te gebruiken, ze de facto artikel 1 van het verdrag overtraden. Niet-kernwapenstaten ook bekend als de co-gebruiker staten bereiden, zoals Nederland, immers hun piloten voor om het kernwapen te gebruiken. Bovendien is de nucleaire strategie een centraal element van het NAVO-beleid. Dat werd nog eens bevestigd tijdens de NAVO-top in Washington in april 1999. Hoewel het gaat om Amerikaanse kernwapens die op het grondgebied van zes NAVO-lidstaten liggen, wordt het bondgenootschap beschouwd als een nucleaire alliantie.

Kleur bekennen
Hoewel de onderhandelingen tijdens de NPV-toetsingsconferentie deze en volgende maand uitermate gecompliceerd zijn, zullen de kernwapenstaten kleur moeten bekennen. Zijn ze bereid om nucleair te ontwapenen? Of behouden ze zich het recht voor om zelf te bepalen welke internationale verdragen ze ondersteunen en welke niet? De mening van het grootste deel van de ondertekenaars van het Non-proliferatieverdrag is wellicht van geen enkel belang voor de kernwapenstaten. Maar de mogelijke keuze van een aantal van hen om uit het Verdrag te stappen en misschien de mogelijkheid te overwegen om zelf kernwapens te ontwikkelen, zal toch ook regeringskringen in die kernwapenstaten bezig houden.

VD AMOK