Ook mensenrechten-oorlog leidt naar hel

Militair activisme is niet de manier om in landen met onderdrukkende regimes democratie en mensenrechten te brengen, meent Karel Koster. Volken moeten zichzelf bevrijden van hun tirannen.

De aanval van Arie Elshout op Europa biedt een goede gelegenheid om de kern van de Bush-doctrine te beoordelen (Forum, 30 december). Een van de cruciale zaken die Elshout behandelt, betreft de ratio achter de ‘humanitaire interventie-oorlog’. Dit concept berust op een misverstand: namelijk dat interventie-oorlogen worden gevoerd op grond van humanitaire motieven. Ook na het einde van de Koude Oorlog is dat onzin, al is het misverstand wijdverbreid dat we in de nieuwe wereldorde ook oorlog voeren voor de mensenrechten.

Op de Balkan bleek al snel dat buitenlandse belangen nog steeds een rol speelden. De aarzeling daar in te grijpen schrijft Elshout toe aan ‘Europa’, maar dat was ook aanwezig in de Amerikaanse politiek onder Clinton tot 1995. Toen Clinton besloot in te grijpen, was dat niet in eerste instantie op humanitaire gronden. Die speelden hoogstens een rol in de publieke opinie. Zoals vanouds golden in de buitenlandse politiek van alle betrokken staten ordinaire belangen: invloed en aanwezigheid op de Balkan en dus in Zuidoost-Europa, en het stopzetten van ongewenste vluchtelingenstromen vanwege de mogelijke gevolgen voor de interne Europese politieke verhoudingen.

Wat is trouwens ‘Europa’? Elshout schept verwarring door het Verdrag van München (1938) er bij te slepen. Toentertijd bestond er helemaal geen Europese politieke samenwerking. Het ging om het opofferen van de belangen van een klein land door de drie Europese grootmachten. Met appeasement had dit weinig te maken.

In de recente Irak-oorlog was er inderdaad sprake van een verdeeld Europa. Daarin speelde passiviteit geen rol, maar ging het om een confrontatie tussen de landen die een Europees politiek beleid wilden, tegenover hen die een traditioneel Atlantisch beleid onderschreven, zoals Nederland, Groot-Brittannië, Spanje en Italië. De ratio achter de Frans-Duitse lijn was gebaseerd op een politieke rekensom. Daarin werd het belang afgewogen van de oorlog tegen het terrorisme tegen een oorlog tegen een land, Irak, dat geen enkele directe bedreiging vormde. De Duitse minister van Buitenlandse Zaken Fischer zag dit als een afleiding die alleen maar meer en niet minder problemen zou veroorzaken voor de politiek-ideologische strijd tegen het terrorisme. Elshout kan die ratio verwerpen, maar niet afdoen als passiviteit.

Is er dan een verschil tussen de Europese en Amerikaanse politiek? Jazeker, maar dat verschil gaat niet over niets doen en activisme, zoals Elshout suggereert. In de afgelopen jaren hebben de leidende Europese landen evenals de EU als geheel regelmatig ingegrepen in de internationale politiek. Bijvoorbeeld in de onderhandelingen over massavernietigingswapens met Noord-Korea en Iran, door het efficiënte gebruik van diplomatie en economische middelen, in de vorm van zowel positieve als negatieve sancties.

Het optreden van Europese landen heeft in ieder geval als een rem gewerkt op het door Elshout zo uitbundig geprezen militair activisme van de huidige Amerikaanse regering. De motieven zijn geenszins nobel, evenmin als die voor de Amerikaanse strategie. Die zijn namelijk gebaseerd op de filosofie dat democratische en humanitaire rechtsstaten met geweld kunnen worden gecreëerd. Zelfs al was de rechtsstaat de bedoeling van de Amerikaanse politiek, dan verraadt dit een uiterst merkwaardige kijk op maatschappelijke vooruitgang. Ze lijdt eigenlijk regelrecht naar de noodzaak van een nieuw imperialisme, een nieuwe zendingsdrang met als casus belli de mensenrechten.

Dat lijkt vanuit elk humanitair mensbeeld bijzonder wenselijk. Een interventieoorlog in Rwanda of wellicht de Congo was in de jaren negentig als antwoord op genocide en massamoord door velen verwelkomd. Maar zulke interventies vinden juist niet plaats.
De door Arie Elshout en de Canadese liberal Michael Ignatieff gewenste humanitaire interventieoorlogen vinden alleen plaats als er tegelijkertijd buitenlands politieke, imperiale ambities in het spel zijn. En omdat dat de leidraad is, worden de belangen van de bevolking even makkelijk terzijde geschoven als dat zo uitkomt.

Uiteraard is het legitiem om te vragen of er alternatieven zijn voor ‘niets doen’. Die liggen deels op het diplomatieke en economische vlak. Ze kunnen ook bestaan uit het eventueel steunen van een binnenlandse oppositie in een dictatoriaal land. Als we de redenering van Elshout vroeger hadden gevolgd dan hadden we destijds voor een invasie tegen de apartheid in Zuid-Afrika moeten pleiten. Daar is echter nooit om gevraagd door de Zuid-Afrikaanse bevolking: die wilde steun voor hun legitieme strijd tegen het onderdrukkingsregiem. Een zelfde weg was mogelijk tegen Saddam Hoessein. Cruciaal is dat de Iraakse bevolking zelf zich moest ontdoen van haar tirannen. Dat is geen kwestie van politieke correctheid, maar cruciaal om de invloed van de bevolking te waarborgen en ook de levensvatbaarheid van elke toekomstige politieke constructie.

Een verandering die wordt bewerkstelligd door een bezettingsmacht ontbeert die legitimiteit. Bovendien zijn de concrete belangen van de bezettende macht van beslissend belang. In Irak gaat het om de macht over de oliebronnen en om de permanente aanwezigheid van Amerikaanse troepen. Omdat die belangen doorslaggevend zijn, wordt het verhaal van de ‘gelukkige gevolgen’ van Elshout ondermijnd. Loopt de invasie uit op een keuze tussen permanente bezetting dan wel een burgeroorlog, dan is er nog meer ellende gecreëerd voor de bevolking. De ‘activistische’ neoconservatieve politiek is dan de veroorzaker van rampspoed, niet de gevierde brenger van Verlichting en vrijheid.

Elk buitenlandbeleid draagt deze belangen in zich. De staat is per definitie niet te vertrouwen, omdat ze altijd een mengeling van belangen vertegenwoordigt en die hebben slechts deels te maken met het welzijn van de bevolking. Ten slotte: moeten alle landen met dictatoriale regimes worden binnengevallen? Is een oorlog tegen China of Noord-Korea gewenst omdat de humanitaire interventie-filosofie dat vereist? Willen zij een reeks oorlogen goedkeuren op grond van de mogelijke gunstige gevolgen voor de bevolking, terwijl een schadelijke uitkomst even waarschijnlijk is?

Uiteindelijk is dat waar het om gaat: de ideologie van de veroveringsoorlog, die binnenlands als moreel argument kan dienen om die oorlog goed te praten. Anders gezegd: de weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen.

de Volkskrant