Geweld niet op voorhand afwijzen

Politiek geweld van links lijkt in Nederland langzaam maar zeker in opmars te zijn. In eerdere nummers van LINKS publiceerden we artikelen, onder meer van Henk Gortzak, waarin de gebeurtenissen rond Kedichem, Shell en Makro scherp werden veroordeeld. Karel Koster bepleit hier een andere benadering.

Harde aktie en politiek geweld in Nederland

De geweldsdiskussie is een verplicht nummer in de debatten van links Nederland. Dit is zeker zo sinds een paar mensen er voor gekozen hebben om de taktiek van aanslagen om politieke redenen, in Nederland te introduceren. Sommige komieken spreken reeds van het polderterrorisme, daarmee suggererend dat er sprake is van een plaatselijke variant van de RAF kommando-akties. Is dat eigenlijk wel zo? Wim Bot, schrijvend in het derde nummer van de tweede jaargang van LINKS, lijkt er in ieder geval wel van overtuigd te zijn. De ‘eerste dode’, schrijft Wim, ‘valt dit jaar niet uit te sluiten.’ De Makro-brandstichters zouden keuzes gemaakt hebben, die hen uiteindelijk zouden leiden naar aanslagen op personen. Wims polariserende stuk houdt hier niet op: hij gooit de Kedichem-gebeurtenissen van vorig jaar (toen een Centrumpartijvergadering met geweld uit elkaar werd gejaagd) op één hoop met de Makro- en Shell-brandbommen. Door een enigszins demagogies taalgebruik (‘dui-velse geweldsspiraal”) komt hij helaas terecht in het vaarwater van het parlementaire schip van staat, dat dit voorjaar de Makro-aanslag unaniem afwees. Opvallend daarbij was het optreden van de PSP-parlementariër Andrée van Es, die zich kritiekloos aansloot bij de algemene veroordeling van de brandstichters. Het lijkt me wenselijk om enige nuanceringen aan te brengen in de polemiek van Wim, om de indruk die nu dreigt te ontstaan, als zou links Nederland zich principieel afkeren van het gebruik van geweld, te bestrijden.

Eerst iets over het politieke moment: we leven, het is bekend, in barre tijden. Je hoeft geen politiek analytikus te zijn om aan te voelen dat links Nederland de afgelopen jaren danig is aangepakt. Of het nu om vakbondsstrijd of de kruisraketten gaat, het parool van de dag lijkt te zijn: ’terugtrekken’. En dat doen we dus nog steeds. Rechts wipt, en sommige mensen vinden dat niet leuk. Sterker, bij gebrek aan massastrijd (of misschien bij gebrek aan bereidheid om daaraan te werken) hebben ze besloten om de ‘short-cut’ van de gewelddadige aktie te volgen. Dat geweld ontwikkelt zich op twee manieren: enerzijds tegen het eigendom van staat en kapitalist, anderzijds tegen personen die tot de zwartste reaktie worden gerekend. Twee soorten gewelddadig optreden dus: misschien door dezelfde groep mensen, misschien ook niet. Het is in ieder geval zaak om de twee goed uit elkaar te halen en niet als opeenvolgende stappen in een proces te zien, zoals Wim dat doet. Geweld tegen personen is geen theoretiese kwestie: de geschiedenis van links is helaas doordrongen van de al dan niet ‘noodzakelijke’ toepassing van geweld. Mijns inziens is die toepassing aan linkse kant meestal een reaktie geweest op geweld dat tegen de beweging of een organisatie is toegepast door de staat of een hulporgaan van de staat. Een recent voorbeeld was de Britse mijnwerkersstaking, waarin gewelddadige strijd plaatsvond om een kruciaal punt: het handhaven van blokkades bij de poorten van mijnen waar werkwilligen (‘scabs’) naar binnen wilden gaan. Door de Britse vakbondsaktivisten is echt geen principiële diskussie over geweld gevoerd: het geweld vloeide rechtstreeks voort uit de taktiese situatie. Daar kwam nog iets bij: de mensen die staakten waren ook bereid om geweld toe te passen om hun belangen te verdedigen. Wat is nu het verschil tussen een dergelijk stuk geweld en ‘Kedichem’? Ten eerste de inhoud natuurlijk: in het eerste geval werd om een stuk bestaansrecht gevochten (een ieder bekend met de povere Britse bijstand weet in wat voor toestand ontslagen Britse mijnwerkers terechtkwamen). In Nederland werd vanuit een groepje radikale aktivisten een aanval gedaan op een groep vergaderende racisten, onder het devies: een racist heeft geen rechten, zeker geen vergaderrechten.
Nu komt het mij voor dat onder bepaalde omstandigheden geweld tegen racisten wel degelijk gerechtvaardigd is. Niet omdat ze als individuen vogelvrij zijn, maar omdat georganiseerde racisten een gevaar vormen voor alles wat nog ‘beschaafd’ of fatsoenlijk mag heten in deze wereld. Het doel van zo een aktie is eenvoudig: belet fascisten om zich openlijk te organiseren, en je snijdt een belangrijke rekruteringsgrond af. De aktie tegen racisten is niet zozeer gericht tegen henzelf, als wel tegen hun (potentiële) aanhang. Het gaat hier om mensen die aan het overwegen zijn om lid te worden van de Centrumpartij, of een soortgelijke club. Die breng je aan het twijfelen als blijkt dat elke vergadering rotzooi met zich meebrengt. Zo gezien, lijkt mij het gebruik van geweld tegen zich organiserende racisten rechtvaardig. Maar onder welke omstandigheden? Van kruciaal belang is de draagkracht van een aktie binnen links. Doorslaggevend is de mening van de beweging of organisatie die het meest betrokken is bij een zaak.

Of dat nou de arbeiders in een fabriek, de kraakbeweging of de vredesbeweging is, maakt niet zoveel uit. Er moet een redelijke konsensus zijn over aktiemethoden die niet meteen verbroken wordt als een klein groepje wat hardere aktiemiddelen toepast.
Wat gebeurde er in Kedichem? Een kleine groep ‘harde’ aktivisten gooide een flinke hoeveelheid rookbommen in het hotel waar de Centrumpartij vergaderde, met als gevolg dat de racisten er vandoor gingen. Het hotel sloeg echter in brand en een lid van de CP werd dusdanig verwond dat ze een been verloor. Mijn mening is dat niemand de bedoeling had om het hotel in brand te steken maar dat de ‘gewelddadigen’ zo stompzinnig te werk gingen dat het risiko er wel in zat.
De fouten die toen gemaakt werden benadrukken het ontbreken van goede kontakten tussen de ‘gewelddadigen’ en de grote groep antifascisten die ook waren meegekomen zonder de direkte bedoeling om geweld toe te passen. Naar bleek waren deze laatsten precies op tijd om ingerekend te worden door de politie.
Waarom deze uitstap naar de Kedichem-aktie? Omdat Wim Bot, evenals de door hem aangehaalde Henk Gortzak, aan dit organisatories punt voorbijgaat.
Gortzak sprak in RASA vanuit een situatie die hij zelf had meegemaakt in de dertiger jaren in Amsterdam: namelijk waar een sterke partij, de CPN, destijds tot en met straatnivo georganiseerd, in staat was om zeer snel mensen op te trommelen om fascisten de wijk uit te jagen. Voor de goede verstaander was Gortzak ook geen principieel anti-geweldsstandpunt toegedaan: hij vond alleen dat door links verworven rechten in gevaar werden gebracht door anti-Centrumpartij-akties gevoerd zoals die bij Kedichem. Maar hij negeerde het centrale politieke probleem voor links: hoe reageer je op georganiseerde racisten (we hebben het niet over het ‘alledaags racisme’) als je amper een organisatie hebt om ze mee te bestrijden? In een situatie waarin ‘gevestigd links’ te weinig buitenparlementaire aktie ondernam tegen de Centrumpartij, valt de verantwoordelijkheid voor de taktiek bij een (te) klein groepje mensen. Aktivisten die het maar al te vaak niet interesseert hoe de houding van grote groepen mensen is tegenover hun optreden en zichzelf dus tot aanklager, rechter en uitvoerder van het vonnis bombarderen. In zo een situatie kunnen onvoorzien onbedoelde dingen gebeuren.

De Makro/Shell-aanslagen vallen in een heel andere kategorie: aanslagen tegen objekten, met de bedoeling om een bepaald politiek doel af te dwingen: namelijk de terugtrekking van de betrokken onderneming uit Zuid-Afrika. Ook hier is van kruciaal belang of een dergelijke aktie gedragen wordt vanuit grotere delen van de anti-apartheidsbeweging. De ‘gevestigde’ solidariteitskomitees, de AABN en KZA, doen dit in ieder geval niet: beiden distantieerden zich van de gebezigde methoden. Enerzijds om principiële redenen, maar ook om meer praktiese: de steun van mensen voor boycot-Shell akties wordt volgens hen aangetast door aanslagen. Of dit algemeen zo is, valt te betwijfelen. Maar een ingezonden brief van een aktievoerder in het blad Bluf! loog er niet om. Een aanslag tegen een Shell-pomp in zijn/haar regio had onmiddellijke gevolgen voor het aktievoeren met ‘vreedzame middelen’ (pamfletten uitdelen en dergelijke). Er was nog een punt van kritiek dat al eerder bij een aanslag op een Shell-station naar voren kwam: de situatie rond de Shell-pomp was zodanig dat er groot gevaar bestond voor een explosie, met levensgevaar voor omwonenden. Als dat waar is, zijn de gewelddadige aktivisten misschien inderdaad op weg om de eerste doden te veroorzaken.
Maar niet op de manier waar Wim Bot van uit ging: geweld tegen objekten leidt tot geweld tegen mensen. Eerder lijkt het zo te zijn dat de brandstichters voorzien zijn van een ruime aanleg voor (inderdaad misdadige) stompzinnigheid.
In zoverre deel ik dus Wims bezorgdheid. Niet vanwege het principe van geweldloosheid (waar ik het niet mee eens ben) maar vanwege de fouten die er gemaakt worden, die wijzen op een ernstig gebrek aan politiek debat in de omgeving van de gewelddadige aktivisten. Dat isolement is ook een soort weerspiegeling van de zwakte van links: er is geen alternatieve effektieve strategie tegen rechts, zo lijkt het voor veel mensen, dus gaan we maar wat aanslagen uitvoeren.
Zelf denk ik dat in de huidige politieke verhoudingen in Nederland er een duidelijk onderscheid nodig is tussen aanslagen op objekten en georganiseerd geweld tegen extreemrechts. De eersten lijken me zinloos en gevaarlijk. SHV had marginale belangen in Zuid-Afrika en was hier makkelijk te treffen. Hoeveel Shell-stations moet je opblazen voordat Shell zich terugtrekt? Mijn stelling is: het is belangrijker dat er duizend mensen van mening veranderen over Shell en Zuid-Afrika dan dat er 1 Shell-station de lucht in gaat. Soms speelt het opblazen een rol in die meningsvorming. Maar nu niet. Wat betreft extreemrechts, kritiek op de gewelddadigen is heel makkelijk. Maar feit is dat de positie van Centrumpartij, Centrum-Democraten en de anderen is verzwakt sinds de aanvallen op hun bijeenkomsten (er zijn meerdere akties geweest). Natuurlijk is dit geen bewijs, maar toch is het ze niet gelukt om een groeiende organisatie op te zetten, met uitstralingskracht naar de mensen. Op zijn minst is een diskussie over de oorzaken van de neergang van georganiseerd extreemrechts noodzakelijk.
Wat in ieder geval niet nodig is is een massale afkeer van gewelddadige aktivisten. Want het moet toch duidelijk zijn dat als je de radikale vleugel van je beweging laat vallen (wat soms nodig kan zijn), het gevolg is dat het apparaat de volgende dag bij de iets minder radikale groepen op de stoep staat. Van mij mag je gerust geweld afwijzen om één of andere reden en je distantiëren van een aantal akties. Maar dan graag wel op een tijdstip dat het niet lijkt alsof je meehuilt met de wolven in het bos.

Links (Tijdschrift voor socialistiese diskussie en analyse)