Politionele actie in Afghanistan

Waarom zijn we in Afghanistan? Dat is eenzelfde vraag als die de schrijver Norman Mailer in 1968 aan de Amerikaanse regering stelde, destijds met betrekking tot de oorlog in Vietnam. Het werd al snel een campagneleus voor de Amerikaanse vredesbeweging.
De omstandigheden in Afghanistan zijn heel anders, maar ook hier gaat het om een guerrillaoorlog – nu verkocht als ‘oorlog tegen terreur’ – gericht tegen een groepering die ontegenzeggelijk de steun geniet van een deel van de bevolking.

Volgens premier Balkenende zetten de Nederlandse militairen zich in “voor het bestrijden van het internationale terrorisme en voor de wederopbouw van Afghanistan” ( persbericht 11-09-2007). Maar in de wereld van strategen, opiniemakers en denktanks heeft men het over heel andere bedoelingen: het zou gaan om een herleving van het negentiende-eeuwse Great Game om invloed te winnen in Centraal-Azië. In die denkwijze is Afghanistan een bruggenhoofd en uitvalsbasis voor interventie in Centraal-Azië, en een doorvoerroute voor olie en gas naar de markten in de geïndustrialiseerde wereld.

In de Nederlandse publieke discussie is weinig terug te vinden van deze verdergaande doelstellingen: om politiek draagvlak te creëren was het noodzakelijk om het doel te definiëren als een wederopbouwmissie. Voor de Nederlandse politiek bestaan er formeel geen geopolitieke belangen, slechts handhaving van de internationale rechtsorde en ‘bestrijding van het terrorisme’. De officiële discussie gaat dus alleen over de mate waarin de missie nog ‘opbouwend’ is en over de militaire effectiviteit tegen de Taliban. Maar in een guerrillaoorlog is de bredere politieke context van de oorlog van immens belang.

3D en Hearts and Minds
De verwarring wordt vergroot door misvattingen over de kernconcepten van guerrillaoorlog. Dat blijkt bij de hantering van het 3D-concept, Diplomacy, Development and Defence: diplomatie, ontwikkeling en veiligheid. Met de term ‘diplomatie’ bedoelt de regering echter hetzelfde
als het streven naar steun van de bevolking door hun hearts and minds te bereiken. De concepten worden uitsluitend gedefinieerd vanuit het militaire perspectief van de contraguerrilla, dus hoe men ‘diplomatiek’ kan optreden om de steun van de bevolking te winnen. Daarmee wordt voorbijgegaan aan de crux van diplomatie: het onderhandelen van twee strijdende partijen met verschillende politieke doelen om tot een aanvaardbaar compromis te komen. Op vergelijkbare wijze wordt het winnen van de hearts and minds gezien als onderdeel van de militaire campagne: de invulling gebeurt door het incorporeren van het hulpbeleid, waaronder het werk van niet-gouvernementele hulporganisaties (ngo’s) in de contraguerrillastrategie. Deze ondergeschiktheid wordt goed begrepen door onafhankelijke groepen als Artsen zonder Grenzen en Healthnet: een woordvoerder vertelde dat samenwerking met de militairen, vanzelfsprekend voor de aanhangers van de contraguerrilladoctrine, fataal is voor de relatie met de bevolking. Deze gaat de hulpverleners steeds meer zien als verlengstuk van de militaire aanpak. In de praktijk ligt het voor de militairen ook voor de hand om hun ngo-contacten te gebruiken als inlichtingenbron voor informatie over de guerrilla.

Deze 3D en hearts and minds-concepten zijn samen met de ‘inktvlek strategie’ de noodzakelijke uitwerking van de principes van contraguerrilla-oorlogvoering, die aan het thuisfront verkocht wordt als wederopbouw. In zekere zin gaat het om een terugvinden van de collectieve herinneringen van het Nederlandse leger aan haar vorige grootschalige contraguerrillacampagne: tegen onafhankelijkheidsstrijders in Nederlands-Indië.

Alles draait er om hoe de relatie is tussen de bevolking en de militaire, dan wel politiemacht in een bepaald regio. Daarbij is meestal beslissend of er een permanente bestuurlijke vertegenwoordiging is van het centrale gezag, of dat plaatselijke machthebbers dan wel de Taliban de belangrijkste invloed uitoefenen. Deze situatie verschilt over heel Afghanistan. De mogelijkheid om belastingen te heffen, scholen op te zetten en het verkeer op de wegen te controleren – de zekerste indicatoren van bestuursinvloed – zijn het belangrijkst. Ze vormen vermoedelijk de basis voor de veiligheidsinschattingen die de VN-organisaties in Afghanistan maken om te bepalen of men veilig kan rondreizen, dan wel werken in een bepaald gebied. (zie kaartje p. 6 Senlis-rapport Stumbling into Chaos, London, november 2007)

Die mate van bestuursinvloed heeft te maken met directe sociaaleconomische belangen en met culturele factoren die voor de bevolking van belang zijn. Daarbij is de papaveroogst cruciaal, omdat die vaak de belangrijkste bron van inkomsten vormt. Die oogst is zo belangrijk dat allerlei betrokken partijen – de boeren zelf, de Taliban, plaatselijke politie, al dan niet georganiseerde misdaad zoals plaatselijke krijgsheren, transportfirma’s en de centrale regering via vergunningen, wegblokkades, en grenspatrouilles – betrokken zijn bij de verbouw, verwerking en transport van de immense oogsten.

Controle
De controle over de bevolking is meer nog dan de militaire beheersing van een bepaald geografisch gebied de beslissende factor in de oorlog. De NAVO en de Nederlandse regering houden stug vol dat de strijd gewonnen kan worden. Daarbij is de vooronderstelling dat het Afghaanse regeringsleger de NAVO-troepen in de gebieden waar het grootste deel van de bevolking woont, kan vervangen en een bestuursstructuur kan ondersteunen die vanuit de hoofdstad wordt gecontroleerd.

Maar wie heeft de meeste invloed en waar? Onafhankelijke rapporten zoals die van de VN, suggereren dat grote delen van Zuid-Afghanistan in ieder geval niet onder controle van ISAF staan. Het hoofd van de Amerikaanse inlichtingendiensten Michael McConnell verklaarde eind februari tegenover een Senaatscommissie dat 30 % van land en bevolking gecontroleerd wordt door de regering, 10 % door de Taliban en 60% door plaatselijke machthebbers, zoals stamhoofden, religieuze leiders en georganiseerde criminaliteit.

Het is erg moeilijk om de precieze bevolkingsdistributie van Afghanistan, laat staan de provincie Uruzgan vast te stellen: wonen en werken de mensen in een gebied dat onder ISAF-controle staat, of dat van de Taliban, of geen van beide?

De controle over een groot deel van Afghanistan is op zijn minst omstreden. In zo’n situatie, stelt de Israëlische militaire expert Van Creveld, zijn er slechts twee oplossingen mogelijk: het regeringsleger (in dit geval dus ook de NAVO) moet jarenlang zeer intensief patrouilleren om de veiligheid te creëren die noodzakelijk is voor bestuurlijke stabiliteit. Dat betekent ook dat de soldaten doorlopend verliezen zullen incasseren. Volgens gangbare vuistregels is voor een langere periode een troepenmacht noodzakelijk die ongeveer 12 keer zo groot is als de guerrilla. In Afghanistan is dat 204.000 versus 17.000. Momenteel zijn er 54.000 buitenlandse troepen plus 57.000 van het Afghaanse leger. Of, stelt Van Creveld, je kunt ook met immense wreedheid optreden waarbij in feite door terreur controle over de bevolking wordt afgedwongen. Anders gezegd, de mensen worden banger voor de regeringstroepen dan voor de Taliban of anderen.

Maar zo’n schema is niet noodzakelijkerwijs van toepassing in Afghanistan. De NAVO-strijdkrachten maken grootscheeps gebruik van vuurkracht op afstand: artilleriebeschietingen, luchtbombardementen en raketten. Daarbij vallen altijd burgerdoden, voor de bevolking ook een vorm van terreur. Verder zijn er een aantal politieke factoren die van immens belang zijn: de aanwezigheid van westerse troepen die niet zachtzinnig omgaan met de bevolking (zoals bij huiszoekingen), de religieuze factor (christelijke troepen tegen ware gelovigen – de kruistochtgedachte), plus de grondige afkeer van vreemdelingen die aantoonbaar een beslissende invloed hebben op de samenstelling van de regering en de bestuursstructuur. Daar hoort ook bij het interveniëren in religieuze en culturele gebruiken (onderwijs voor meisjes bijvoorbeeld) met een beroep op de universele rechten van de mens – allesbehalve vanzelfsprekend in een stammensamenleving onder sterke religieuze invloed. Ten slotte: de directe aanslag op de inkomsten van de mensen als die afhankelijk zijn van de papaveroogst en aan de andere kant de permanente stroom van nieuwe rekruten uit het grensgebied met Pakistan. Daarnaast is er een moeilijk te definiëren invloed van buitenlandse jihadi’s, die net als in Irak zijn aangetrokken door de aanwezigheid van de NAVO-troepen.

Dit geheel maakt een overwinning zo goed als onmogelijk, zelf na tientallen jaren strijd. Dat zien onder meer de Duitse en Franse regering wel goed, die weigeren om in het oorlogsgebied in Afghanistan te opereren. Onderhandelingen zijn dus onvermijdelijk – de enige vraag is of de Taliban in staat zijn een vertegenwoordiger aan te wijzen en of de Europese NAVO-lidstaten de Amerikaanse invloed – uit op een onmogelijke militaire overwinning – kunnen neutraliseren.

Vredesmagazine