Transatlantische verwikkelingen

Het einde van de Koude Oorlog heeft een nieuw zelfbewustzijn in West-Europa doen opbloeien. Voor een deel werd dat in de hand gewerkt door het unilaterale optreden van de oude partner aan de andere kant van de Atlantische Oceaan.

De totstandkoming een gemeenschappelijke Europese buitenlandpolitiek en een Europese snelle reactiemacht werkt in elk geval de argwaan op van de VS. Dat zal samen met de Amerikaanse plannen voor een raketschild en de eindfase van de Europese Monetaire Unie nog heel wat conflictstof opleveren de komende jaren.
Sinds Jean-Jacques Servan-Schreiber in de vijftiger jaren zijn befaamde kritiek op de VS lanceerde wordt er in progressieve kring gespeculeerd of er sprake is van een tegenstelling tussen Amerika en Europa, en vooral over het cruciale punt of dit een gunstige zaak zou zijn? Degenen die zo’n tegenstelling toejuichen gaan er immers vaak vanuit dat een Europees buitenlands politiek alternatief een verbetering zou zijn voor de mensheid. Feit is dat deze stelling tot nog toe niet echt getest is, om de simpele reden dat er geen zelfstandig Europees veiligheidsbeleid bestaat. Na de val van de Muur behoort dit echter wel tot de mogelijkheden.

Handelsconflicten hebben altijd al deel uitgemaakt van de trans-Atlantische relatie. Maar ze zijn nooit geëscaleerd. Tot er zaken aan de orde kwamen die zo vitaal waren, dat dit een breuk tot gevolg had.
Na het einde van de Koude Oorlog is een nieuwe situatie ontstaan. De Duitse eenwording legde de basis voor ingrijpende veranderingen in de machtsverhoudingen. Niet voor niets hadden zowel de toenmalige Britse als Franse regeringen liever een verdeeld Duitsland gezien.
De nieuwe leidende Europese macht heeft in de loop van de negentiger jaren haar positie binnen de EU aanzienlijk versterkt. Ze kan niet bepalen wat er gebeurt, maar is zeer wel in staat om de meeste zaken die tegen haar belangen in gaan te blokkeren. Cruciaal is natuurlijk of er in feite een Europees belang bestaat, boven dat van de afzonderlijke landen, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk voorop.
In de afgelopen tien jaar is in ieder geval een serieuze poging gedaan om zo’n beleid gestalte te geven. De oorlog om Kosovo markeerde een keerpunt; in dit praktijkgeval kwamen de mogelijke tegenstellingen met de Amerikanen scherp naar voren.

Imperiaal unilateralisme
De ontwikkelingen in de Amerikaanse politiek van na de Koude Oorlog waren aanzienlijk minder verrassend. Aangezien de Verenigde Staten de enige overblijvende supermacht waren, kan het geen verbazing wekken dat dit land steeds meer kenmerken begon aan te nemen van de landen die haar in de geschiedenis zijn voorgegaan: of het nou om het Romeinse, het Spaanse of het Britse Rijk ging, imperiale arrogantie is historisch een volstrekt normaal verschijnsel. De VS heeft buitenlandse belangen en het is zeker niet vreemd dat ze die belangen beschermt met haar bijzonder aanzienlijke middelen. Een cruciale kwestie daarbij is wie door de Amerikaanse regering worden beschouwd als vijanden. In economische zin zou daar heel goed de Europese Unie bij kunnen horen, zeker als deze economische entiteit ook de bijbehorende politieke invloed begint uit te oefenen.
Er was ook vanaf het ontstaan van de NAVO een zekere ambivalentie in de manier waarop door de VS tegen de Europese landen werd aangekeken. Aan de ene kant een consistente kritiek op de relatief kleine bijdrage die Europa leverde aan de defensie-uitgaven van het bondgenootschap; men zei bovendien het altijd lastig te vinden om met zoveel partners te moeten onderhandelen. De totstandkoming van een coherente Europese macht zou worden toegejuicht. Maar aan de andere kant was zo’n ontwikkeling voor de VS juist bijzonder ongewenst, omdat dan de economische problemen van de concurrentie ook een machtspolitieke vertaling zouden krijgen.
Die ambivalentie is ook na het einde van de Koude Oorlog gebleven en kwam scherper naar voren vanaf het ogenblik dat een Europese veiligheids- en defensiepolitiek vorm begon aan te nemen. Deze ontwikkeling was een tamelijk logische consequentie van het langzame proces van eenwording van Europa aan de ene kant, en de groei van het Amerikaanse unilateralisme aan de andere kant.
De relatieve versterking van de EU-landen in de NAVO en de langzame ontwikkeling van een buitenlandse politiek in de loop van de negentiger jaren hebben een nieuwe situatie gecreëerd waarin de dreiging van de Russische beer grotendeels verdwenen is. Tegelijkertijd heeft de Amerikaanse politiek een zwenking gemaakt naar het zogenaamd unilateralisme: de oplossing van internationale kwesties op een manier die vooral Amerikaanse belangen behartigt.

Meningsverschillen
In de praktijk van de interventiepolitiek traden er verschillen op tussen de Amerikaanse en de Europese aanpak, waarbij moet worden bedacht dat het Verenigd Koninkrijk veelal een Amerikaanse aanpak voorstond, terwijl Duitsland een dubbele rol speelde.
De toenemende meningsverschillen kwamen het scherpst tot uiting op de Balkan. In Kosovo werd de oorlog begonnen door de VS, die een beslissende invloed uitoefende op de onderhandelingen in Rambouillet, vervolgens de gevolgde strategie bepaalde tot het punt waar een grondoorlog met grote aantallen slachtoffers dreigde, en tenslotte immense risico’s nam om de Russische invloed op de Balkan uit te schakelen. Ironisch genoeg was het juist de Russische bemiddeling, aangemoedigd door Duitsland, die een relatief vreedzame beëindiging van de oorlog mogelijk maakte.
Uit dit Amerikaanse optreden volgde vermoedelijk de verhoogde bereidheid van de Europese landen om stappen te ondernemen naar een eigen buitenlandpolitiek en de Europese defensiemacht nodig om die uit te voeren. Dit werd steeds met de bekende bezweringsformule ingeluid als zou het geen problemen opleveren voor de NAVO (lees de VS).
Dit proces kreeg in december 1999 concreet gestalte op de Europese top van Helsinki. Het daar ingezette beleid om te komen tot een Europese snelle reactiemacht was ook beïnvloed door de Amerikaanse behandeling van de ratificatie van het (nucleaire) teststopverdrag. Tot openlijk geuite ontsteltenis van de belangrijkste Europese regeringsleiders verwierp de Senaat in oktober 1999 de ratificatie van dit verdrag, dat cruciaal werd geacht voor de internationale veiligheid. Ook op andere gebieden, verwant met de nucleaire bewapening, ontstonden meningsverschillen, zowel bij de stemming over de Nieuwe Agenda resolutie in de Verenigde Naties waarin voor nucleaire ontwapening wordt gepleit (in 1998 en 1999), als in het ratificatieproces van de START verdragen in de Amerikaanse Senaat.
Zelfs traditioneel Atlantisch gerichte kringen sloegen hierdoor aan het twijfelen. De plannen voor het Amerikaanse raketschild veroorzaakten nieuwe ontgoocheling. De Duitse en Franse regeringen uitten in het afgelopen jaar beide in het openbaar hun bezorgdheid.
De Amerikaanse regering op haar beurt maakte duidelijk dat ze de stappen naar een onafhankelijke Europese snelle reactiemacht niet kon waarderen. Het dwarsliggende Turkije verhinderde in december 2000 de totstandkoming van een gemeenschappelijk communiqué na de vergadering van ministers van buitenlandse zaken van de NAVO, daarin vermoedelijk aangemoedigd door de VS.

Conflictstof
Al met al leek een proces van verdere verwijdering tussen Europa en de VS op gang te zijn gebracht. Maar hier kwam in februari 2001 verandering in. Het eerste optreden van Rumsfeld, de nieuwe Amerikaanse minister van Defensie, tijdens de jaarlijkse conferentie in München maakte duidelijk dat de regering Bush vastberaden is om het plan voor een anti-raketschild daadwerkelijk uit te voeren. Dat was niet zo opmerkelijk gezien de eerdere aankondigingen van Bush. Belangwekkender was het feit dat er van Europese kant geen serieuze oppositie was tegen de plannen. In de weken daarna begon een mogelijke deal zich af te tekenen. Het omstreden plan voor een Europese snelle reactiemacht zou niet meer worden dwarsgezeten door de VS, in ruil voor het staken van het verzet van de Europeanen tegen het antiraketschild. Bezoeken van minister Fischer aan Moskou en minister Blair aan Washington maakten duidelijk, dat er geen sterke oppositie zou zijn tegen het plan. Daarmee werd het verwijderingsproces tussen Europa en de VS op zijn minst stopgezet, zo niet gekeerd.
De Amerikaanse goedkeuring van de Europese snelle reactiemacht is evenwel een fopspeen. De snelle reactiemacht zelf stelt weinig voor en kan de komende vijf jaar nauwelijks iets betekenen. Bovendien is aan een andere minimale voorwaarde, de totstandkoming van een Europese defensie-industrie, nauwelijks tegemoetgekomen. In plaats daarvan zijn er nieuwe trans-Atlantische samenwerkingsverbanden gesmeed, die een Europese industriële samenwerking juist dwarsbomen.
De meest cruciale vraag die nu gaat spelen is de reactie van de VS op de totstandkoming van de Europese Monetaire Unie (EMU). Als de EMU succesvol verloopt, zal dit nieuwe financiële blok een formidabele concurrent worden voor de VS, maar ook een klant. Aangezien het op den duur ook tot een politieke rivaal zal uitgroeien, valt te verwachten dat er Amerikaanse tegenstappen worden ondernomen. Het is misschien niet een te grote sprong van de verbeelding om te speculeren, dat dit in de vorm van een conflict aan de zuidoostelijke grens van Europa zal komen. Daar ligt de conflictstof voor het oprapen, vooral rond Turkije en de olie- en gasvelden van de Kaspische Zee.

VD AMOK