VN en interventie

Voor de Golfoorlog bejubelde President Bush de nieuwe wereldorde die ontstaan zou zijn door de desintegratie van het Pakt van Warschau en de Sovjet-Unie.

Bush had gelijk. Er is een nieuwe wereldorde aan het ontstaan, hoewel wellicht het woord ‘wanorde’ meer van toepassing is. De hoop op nieuwe, rechtvaardige internationale verhoudingen, het ‘vredesdividend’, de optimistische geluiden in de media van een paar jaar geleden: dat alles is een dwaze illusie gebleken. Er is geen nieuwe periode van vrede aangebroken. Integendeel, op veel plekken in de wereld zijn nieuwe conflicten opgelaaid of oude oorlogen hervat.

Het schokeffect voor vredesactivisten is wel te verklaren. Hun inzet was voornamelijk gericht tegen de nucleaire bewapening; die strijd kreeg ook de meeste weerklank onder de bevolking. Niet zo vreemd, want het ging ook om een stevige portie eigenbelang. Misschien werden daardoor ook de tegenstellingen tussen de rijke en arme wereld naar de achtergrond geschoven.

Veel oorlogen van het soort waar men zich nu druk over maakt, speelden zich al jaren af in verre landen, onzichtbaar voor de westerse media. Dat is een belangrijke relativerende gedachte: alles wat in ex-Joegoslavië nu gebeurt, gebeurde op vele plekken in de wereld tijdens en voor de Koude Oorlog ook. Etnische zuiveringen werden bijvoorbeeld massaal uitgevoerd bij de geboorte van India en Pakistan, toen deze landen na hun onafhankelijkheidsverklaring in 1947 op grote schaal hindoes en moslims verdreven en bij het ontstaan van Israël, toen de Palestijnen in 1948 werden verdreven door een mengeling van terreur en dreigementen en in Burundi in 1973, toen 50-60.000 Hutu-vluchtelingen Tanzania in werden gedreven. Artillerie- en luchtbombardementen op burgers hebben vele malen plaatsgevonden, evenals moordpartijen op burgers vanwege hun afkomst, het gebruik van honger als wapen en het vermoorden van kinderen door willekeurige mortierbeschietingen. Natuurlijk weten veel mensen wel iets over deze gebeurtenissen. Toch tonen diezelfde mensen zich verrast en geschrokken door de oorlog in ex-Joegoslavië. Uit die verrassing is op grote schaal sympathie gegroeid voor de slachtoffers. Een sympathie die de afgelopen tijd is omgeslagen in felle oproepen voor interventie in dat land en elders.

Simplisme van opiniemakers

Waar komt dit plotselinge enthousiasme voor interventie vandaan? Er is wel een aantal oorzaken te bedenken. Ten eerste, de TV-camera’s, die de gebeurtenissen registreren en direct de huiskamers insturen. Ten tweede de teleurstelling door het uitblijven van een nieuwe wereldorde na de felle ideologische strijd van de Koude Oorlog. Ten derde het hoopvolle idee als zou de VN een soort internationale scheidsrechter zijn, boven de partijen en in staat om conflicten te voorkomen of te beëindigen. Ten vierde en misschien wel het belangrijkste: de identificatie van veel Westeuropeanen met de ex-Joegoslaven: het idee dat ze zelf ook slachtoffer kunnen worden van zo’n noodlot. Ten vijfde, het simplisme van de opiniemakers, zeker in Nederland, die een haast hysterische behoefte hebben aan een goede en een slechte partij en blijkbaar het idee van oorlogen waar alle partijen ‘fout’ zijn niet kunnen bevatten.
Dit complex van gevoelens is de basis voor de steun voor VN-operaties bij de bevolking hier in het Westen. Die steun is ook gebaseerd op een zeer praktische en recente ervaring. De VN-operatie tegen Irak, die plaatsvond op het breukvlak tussen Koude Oorlog en ‘nieuwe orde’. Die interventie heeft de suggestie gewekt dat internationaal optreden mogelijk is om crises op te lossen.
Deze verwachtingen, het kan niet genoeg benadrukt worden, leven slechts bij een kleine minderheid van de wereldbevolking. Dat deel van de mensheid dat in het rijkste deel van de wereld woont. Voor de vredesbeweging en natuurlijk de solidariteitsbeweging met de Derde Wereld zou dit te denken moeten geven. Hulpverlening met goede bedoelingen verandert in de praktijk gemakkelijk in een traditionele vorm van oorlog die een spoor van vernieling achter zich laat. In plaats van mensen te redden is bijvoorbeeld de Somalische vredesmacht nu al een paar maanden bezig met activiteiten die verdacht veel lijken op die van een ouderwetse bezettingsmacht. De nadruk van die VN-operatie is verschoven van hulpverlening naar militair optreden. Dat wordt bewezen door de financiële middelen die de deelnemers ter beschikking stellen. Slechts 15% van de $ 166 miljoen die in 1993 nodig zijn voor wederopbouw was eind juli toegezegd. Daarentegen zal in de eerste twaalf maanden van de actie $1,5 miljard aan militair optreden zijn uitgegeven.
Hoe kon zo’n hulpoperatie worden omgebogen tot iets totaal anders? De enige redelijke verklaring vormt het eigenbelang van de staten die een vredesoperatie uitvoeren of initiëren. Een factor die meespeelt is bijvoorbeeld de klassieke kanonneerboot-diplomatie het bewijs leveren dat men in staat is om aanzienlijke macht te ontplooien. Een kenmerk van zulk optreden is het negeren van plaatselijke gewoontes en machtsstructuren, of pogingen om die te manipuleren, meestal met rampzalige gevolgen. Zo wordt de vredesoperatie al snel gereduceerd tot ordehandhaving. Dat er een blauwe vlag boven de betreffende militaire eenheden wappert, maakt voor de bevolking niets uit. Als het praktische optreden zich eenmaal tegen (een deel van) de bevolking keert, dan is het gedaan met het vredestichten.
Wat is de logica achter de VN-operaties? Welke internationale machtsmechanismen sturen de Veiligheidsraad? Evident lijkt in ieder geval dat geen enkel besluit door de raad komt als één van vijf permanente leden (VS, Rusland, China, Groot-Brittannië, Frankrijk) dwars ligt. Daarom zijn alle resoluties een soort grootste gemene deler van de wensen van de ‘vijf’. In essentie worden de buitenlandse belangen van de wereldmachten gereguleerd door het internationale orgaan. Zolang de VN met goedkeuring van de plaatselijke machthebbers optreedt, zoals bijvoorbeeld in Cambodja, kan een operatie vreedzaam worden afgehandeld. Als het omslaat in een VN-interventie (van vredeshandhaving naar afdwinging) moet de ‘vredesmacht’ militair optreden en zal ze praktisch gezien in de strijd betrokken raken. In een burgeroorlog waar de frontlijnen door elkaar lopen, betekent dit steeds dat een van de partijen geholpen wordt.
Zo ook in ex-Joegoslavië. Het afgelopen jaar werd daar een humanitaire operatie uitgevoerd in Bosnië plus een economisch embargo tegen Servië. Daarnaast is er een wapenembargo tegen alle ex-Joegoslavische staten. De laatste maatregel heeft alleen voor de Bosnische regeringstroepen gevolgen gehad. Vanwege de geografische situatie konden wapens slechts via omwegen, meestal alleen met Kroatische goedkeuring, het regeringsleger bereiken. Voor de Servische Bosniërs was er geen probleem. Ze waren al ruimschoots uitgerust met achtergelaten wapens van het oude Joegoslavische leger en krijgen essentiële voorraden nog steeds uit Servië. Hetzelfde gebeurde aan de Kroatische kant, waar een aanvankelijke achterstand al snel werd ingelopen door massale wapenaankopen voor het Kroatische leger. Dit sluisde een deel daarvan weer door naar de Kroatische Bosniërs. De uitwerking van het wapenembargo was dus de versnelde deling van Bosnië tussen de Kroaten en Serviërs.

Sanctiepolitiek

Binnen Bosnië zorgde de VN-operatie voor de toevoer van voedselvoorraden naar het grootste deel van de bevolking. Die voedselverdeling verhinderde niet het beschieten van de burgerbevolking en evenmin het ‘etnisch zuiveren’ van gebieden.
Sterker nog, de bevoorrading werd door alle partijen beschouwd als ondersteuning van de vijand. Dat is het ook, omdat uithongering een van de vele middelen is om een oorlog te voeren. Bovendien is het niet mogelijk om de voedselvoorziening van de soldaten te scheiden van die van de burgers. Tenslotte werd een handelsembargo toegepast tegen Servië. Dit werd en wordt door de Servische bevolking gezien als een oorlogsdaad. Net als in Irak geeft deze de schuld van het embargo niet aan de eigen regering, maar aan de door het Westen beheerste VN. Het aantoonbare gevolg van de sanctiepolitiek is dat de sympathie van de bevolking naar Milosevic, de president, is verschoven. De invloed van de dissidente oppositie is gereduceerd tot nul.

Het netto-effect van het VN-optreden is dus beslist niet alleen vredebevorderend. Op z’n best wordt de situatie min of meer bevroren. Vaak zijn de hulpoperaties zelf aanleiding geweest voor militaire acties van de oorlogvoerende partijen. Bovenal heeft de hulp een rol gespeeld in de besluitvorming van de zwakste partij in het conflict, de Bosnische regering. Deze heeft steeds alle hoop gevestigd op grootscheepse interventie om de vrede af te dwingen. Men was er ook niet vies van om af en toe een duwtje in die richting te geven, door bijvoorbeeld de eigen burgers te beschieten. Het leidende beginsel van de Europese en dus ook de VN-politiek is echter steeds geweest om koste wat kost niet militair betrokken te raken bij het conflict. Een tweede fundamenteel principe was dat inzet van westerse grondtroepen moest worden vermeden. Elke zittende politicus calculeerde immers dat als zoiets eenmaal op gang was gekomen en de eerste lijkenzakken terugkwamen, het enthousiasme voor interventie om de Bosniërs te redden zou omslaan in massale afkeer van de oorlog. Bovendien zou een grootscheepse interventieoorlog een massale stroom vluchtelingen richting West-Europa op gang brengen. Ook hier is zorgvuldig gekeken naar het mogelijke effect op de publieke opinie.

Twee factoren hebben hierbij roet in het eten gegooid: ten eerste het Amerikaanse beleid. De VS hebben immers de middelen om desnoods zelfstandig op te treden in de Balkan. De uitspraken van president Clinton hebben steeds weer de hoop op een verdergaande VN-operatie of desnoods een actie buiten de VN om doen opleven. Dit speelde ook een rol bij de tweede factor, die van de publieke opinie, of liever, de opiniemakers. Deze zijn er in geslaagd om een uiterst simpele beeldvorming te creëren over de strijd in ex-Joegoslavië waardoor velen een militaire operatie wenselijk vinden om de ‘goeden’ (de voornamelijk moslimbevolking van Bosnië) te helpen tegen de ‘slechten’ (de Serviërs vooral, met een wat weggemoffelde tweede plaats voor Kroatië). Zoals al aangegeven, vielen die opinies op vruchtbare grond. Wie is er tenslotte tegen om ernstig gewonde kinderen uit een oorlogsgebied te evacueren? Alleen een cynicus zou zo flauw zijn om erop te wijzen dat er ook aan de andere kanten kinderslachtoffers vallen, wat verder weg van de CNN-camera’s.

Zo is er een merkwaardige wisselwerking ontstaan tussen de beeldvorming in de westerse media, het verdeelde westerse beleid en de werkelijkheid in ex-Joegoslavië. De media proberen grosso modo zelf interventie te stimuleren en eisen verdergaande anti-Servische maatregelen. Diverse staten en internationale organen voeren een beleid dat strikt gebonden is aan humanitaire hulp en bemiddeling in het conflict. Intussen woedt de oorlog in Bosnië verder. De frontlijnen vormen de werkelijke basis voor de onderhandelingen die in Genève plaatsvinden. Sterker nog: de aangeboden oplossingen vormen zelf aanleiding voor nieuwe gevechten. Het idee is dan om dat deel van de kaart dat voor de ander bestemd is zelf te bezetten, om als ruilobject te dienen voor militair onneembare gebieden.

Deze gevechten kunnen nog lang door gaan. Het grootste gevaar dat nu opdoemt is, dat het spelen met interventie in de publieke meningsvorming zal resulteren in politieke druk om ‘iets’ te doen, wat dat ook moge zijn. Het bombarderen van Servische artillerie bijvoorbeeld, wordt steeds voorgesteld als een beperkte chirurgische ingreep. Veel belangrijker dan de directe gevaren voor de burgerbevolking is de directe politieke konsekwentie. Het omslaan van de VN-hulpoperatie in een oorlog tegen de Serviërs. Zoiets kan gemakkelijk uitlopen op een confrontatie die de hele regio in brand steekt.

VD AMOK